91
Efrem werkt snel. Methodisch. Hij weet dat zijn werk er nog lang niet op zit. In het bleke maanlicht en de dalende temperatuur is hij druk in de weer met het verbergen van de auto waarin hij zijn gevangene heeft vervoerd. Hij wist zijn sporen uit. Zet valstrikken voor eventuele achtervolgers.
De niet-traceerbare mobiele telefoon in zijn zak trilt. ‘Hallo?’
‘Heb je hem? Leeft hij nog?’
‘Ja.’
‘Molto buono. Je hebt de Heer goed gediend. Je weet wat je moet doen – wat er van je verwacht wordt?’
‘Ik heb geen twijfel.’
‘Mooi. De Amerikanen hebben een rechercheur van de politie van Los Angeles gestuurd om Craxi op te sporen. Hij heet Karakandez. Na dit gesprek zal ik je een foto en zijn persoonlijke gegevens sturen. Wees voorzichtig. Hij is heel ervaren en vastberaden.’
‘De man zal geen probleem zijn.’
‘Maak niet de vergissing hem te onderschatten. Hij is van Moordzaken en heeft ver gereisd om hier te zijn. Hij zal niet zonder resultaat naar huis willen gaan.’
‘Is dat alles?’
‘Ja.’
De monnik hangt op en wacht geduldig tot er een beeld op het scherm van de telefoon verschijnt.
Even later ziet hij het gezicht van rechercheur Karakandez. Efrem kijkt er lang naar. Dit is het gezicht van de man die naar het mobieltje in Craxi’s blokhut belde – het gezicht van zijn vijand. Hij doet zijn ogen dicht en stelt zich voor dat de man voor hem staat, wat hij moet doen om zijn missie af te ronden. Hij kijkt nog een keer naar de ogen van de rechercheur – de vensters van de ziel – en verwijdert dan de foto. Efrem zal Nic Karakandez treffen, dat weet hij zeker – en God zal zijn hand leiden als hij hem doodt.