132
HET BUREAU AAN 77TH STREET, LOS ANGELES
Het is bijna middernacht tegen de tijd dat Mitzi zich bij Tyler Carter heeft gemeld en klaar is met de verklaring van Jenny Harrison. Ze heeft Nics telefoon een paar keer geprobeerd maar heeft hem niet aan de lijn gekregen. Matthews zal morgen weer op tilt slaan.
Hoewel ze voor het meisje een taxi had kunnen regelen of haar had kunnen laten afzetten door een agent in uniform, kiest ze ervoor om het meisje zelf terug naar Boyle te rijden.
Roofzaken heeft zich aan zijn woord gehouden en Harrison steekt dankbaar de nieuwe sleutel in het slot dat in haar kapotte deur is gezet. ‘We zouden een lint of zo moeten hebben om door te knippen. In dit huis is nog nooit iets vernieuwd.’ Ze draait zich om naar Mitzi. ‘Wil je binnenkomen voor een borrel? Ik heb wodka.’
‘Nee, dank je. Ik ben afgepeigerd,. Je hebt mijn nummer – zoek een openbare telefoon en bel me maandag. Of eerder als je iets te binnen schiet of als je erdoorheen zit en behoefte hebt aan een praatje.’
‘Dank je.’
Ze kijkt hoe de deur dichtgaat en luistert of hij op slot wordt gedaan voordat ze vertrekt. De wereld wemelt van de Jenny Harrisons – alleenstaande vrouwen die in het slop zijn geraakt en daar niet meer uit komen. Op de terugrit denkt ze aan de echo onder de matras en ze vraagt zich af of Jenny haar leven ooit op orde zal krijgen en het geluk zal hebben om te trouwen en kinderen te krijgen. Ondanks al haar ellende met Alfie, zou ze het voor Jade en Amber allemaal zo weer door willen maken.
Mitzi parkeert de auto en gaat naar binnen. Het huis voelt vreselijk leeg. Geen Alfie. Geen kinderen. Alleen zij in haar eentje. Ze vraagt zich af hoe het leven zal zijn als de meiden uiteindelijk zijn uitgevlogen. Ze kijkt op haar horloge. Het is al bijna één uur, maar ze zal niet kunnen slapen. Haar gedachten gaan met haar aan de haal. In California State zullen ze nu allemaal ingesloten zijn. Een gevangenis die voor tweeduizend gevangenen is gebouwd en volgestouwd zit met twee keer zoveel mensen. Wat dienders knus noemen. Het licht zal uit zijn. Vreemde knallende en stotende geluiden in een stinkende, zwarte doolhof. Duizenden kerels – onder wie de vader van haar dochters – die in het donker boven hun brits staren en proberen te bedenken hoe ze in godsnaam zo vreselijk de fout in zijn gegaan.
‘Blijf staren,’ zegt ze met vaste stem. Ze doet de koelkast open en beseft dat ze boodschappen had moeten doen. ‘Denk maar goed aan wat je hebt weggegooid, Alfie Fallon.’
Haar mobieltje gaat. Ze graait het van de tafel waar ze haar tas had neergegooid. ‘Hallo.’
‘Mitzi, ik ben het, Nic.’
Ze zet grote ogen op. ‘Goddank. Wat heb jij in hemelsnaam gedaan? Matthews kan je wel villen.’