150
SAINT-JULIEN-EN-GENEVOIS
Drie kilometer voorbij de plaats van het ongeval stopt Efrem. Hij zet de alarmlichten van zijn huurauto aan en daalt het steile talud af om in het kreupelhout beneden Nics goedkope koffer open te breken. Boven op de geplette kleren ziet hij wat hij wil.
Waarvoor hij continenten is overgestoken.
Waarvoor hij heeft gemoord.
Hij houdt de glimmende, zwart-wit DNA-print in zijn hand en verbaast zich erover. Tien rijen donkere en lichte kolommen, tientallen op elkaar gestapelde blokken magie, het ultieme historische opsporingsonderzoek, een unieke schat.
Hij haalt zijn telefoon tevoorschijn en draait een nummer dat hij lang geleden uit zijn hoofd heeft geleerd en zelden heeft gebruikt. De toon piept in cyberspace. Hij doorkruist vele landen om uit te komen in de telefoon van Nabih Hayek. De Libanese geestelijke neemt op wanneer hij voor de tweede keer overgaat.
‘Dit is Efrem. Ik heb het profiel, het oorspronkelijke transparant en het computerbestand waaruit het afkomstig is.’
Hayek slaakt een zucht van verlichting. ‘Weet je het zeker?’
‘Ja. Ik heb ze net afgenomen van de wetenschapper die de tests heeft uitgevoerd en de Amerikaan die hem probeerde te beschermen.’
Hayek vraagt niet of ze nog leven. Hij wil expliciete kennis vermijden, wil naar waarheid met Andreas Pathykos kunnen spreken zodat die op zijn beurt openhartig kan zijn tegen de paus. ‘Dat heb je goed gedaan, broeder.’
‘Wilt u dat ik ze vernietig?’
Hayek aarzelt. Het is nog altijd moeilijk om opdracht te geven om iets te vernietigen dat historisch van zo groot belang is. ‘Ja.’ Hij slikt. ‘Uitstekend.’ De geestelijke denkt even na en voegt eraan toe: ‘We zullen allemaal beter slapen als we weten dat dit nooit is gebeurd – in de wetenschap dat zoiets nooit herhaald kan worden en dat er nooit over gesproken kan worden.’
‘Dat begrijp ik, Vader.’
En Efrem begrijpt het inderdaad. Hij begrijpt ten volle wat er van hem verwacht wordt. Zijn missie zit er nog niet op.