Fragment uit de vorige titel van Sam Christer: Het Stonehenge ritueel

 

1

NIEUWE MAAN, ZONDAG 13 JUNISTONEHENGE

De mist rolt als dampig, traag tollend loogkruid door het holst van de nacht. Buiten in de vlakke, eindeloze velden van Wiltshire richten met monnikskappen getooide Spieders de blik hemelwaarts om naar de eerste zweem van zilver te speuren. De maan is nieuw en vertoont zich slechts als een bleke flikkering van maagdelijk wit tegen een oneindige stola van zwartfluwelen haute couture.

      Aan de horizon richt een bleek gezicht zich in zijn monnikskap op. Een brandende fakkel geheven in een oude hand. Van Spieder naar Spieder doen gefluisterde maar dringende woorden de ronde. Het offer is gereed. Na zeven dagen zonder voedsel, zeven dagen zonder licht of geluid, zonder aanraking of geur wordt hij voor hen geleid. Zijn lichaam gereinigd van de onzuiverheden die hij tot zich heeft genomen. Zijn zintuigen in een verhoogde staat van paraatheid. Zijn gedachten gespitst op zijn lot.

      De Spieders gaan gehuld in handgeweven juten gewaden, omgord met van plantenstengels gevlochten riemen, de voeten geschoeid in onbewerkte dierenhuid. In navolging van de Ouden, de scheppers van de Kunde.

      De Zuiveraars ontdoen de man van zijn groezelige kleding. Hij zal deze wereld verlaten met niet meer dan hij haar is binnengetreden. Ze verwijderen een ring van zijn vinger. Een horloge van zijn pols. En van zijn hals een primitieve gouden ketting waaraan een symbool van een valse god bungelt.

      Ze dragen hem, terwijl hij tegenstribbelt, naar de rivier en dompelen hem onder. Koud water vult zijn mond en gorgelt en schuimt in zijn bezoedelde longen. Hij verweert zich als een verschrokken vis, wanhopig zoekend naar een veilige stroming om aan de handen van zijn overweldigers te ontsnappen.

      Het is hem niet vergund.

      Als hij eenmaal gezuiverd is wordt hij naar de waterkant getrokken. Hij proest. De Dragers storten zich op hem en binden hem vast met van schors gemaakte strengen op een draagbaar van pijnboomhout, de edele boom die hen al sinds de ijstijd trouw gediend heeft. Ze hijsen hem hoog op hun schouders. Ze torsen hem als trotse, toegenegen mannen die de doodskist van een geliefde broeder dragen. Hij is hun dierbaar.

      Hun tocht is lang – ruim drie kilometer. Ten zuiden van het oude kampement van Durrington. Over de grote Avenue omlaag naar waar de blauwe stenen en sarsenstenen, blokken zandsteen van veertig ton, zich bevinden.

      Er komt geen klacht over de lippen van de Dragers. Ze kennen de pijn die hun voorvaderen verbeten hebben om de machtige stenen honderden kilometers te verslepen. De astroarchitecten trokken rond door heuvels en valleien, bedwongen stormachtige zeeën. Met hun geweien van edelherten en schouderbladen van vee groeven ze de greppels waar de cirkel nu staat. Na de Dragers komen de Volgelingen. Stuk voor stuk mannen. Stuk voor stuk gekleed in identieke kappen en grove, bruine mantels. Ze zijn afkomstig uit heel Groot-Brittannië, Europa en alle hoeken van de aarde. Want vanavond vindt het eerste offer van de nieuwe Hoeder van de Steencirkel plaats. Een langverbeide offergave aan de goden. Een offerande die de spirituele kracht van de stenen zal herstellen en vernieuwen.

      De Dragers houden stil bij de Hielsteen, het enorme brok overhellend zandsteen, het domicilie van de luchtgod. Alles eromheen valt bij hem in het niet, met uitzondering van de gigantische sarsenstenen die zeventig meter verderop staan.

      In het midden van de megalithische toegangspoort flakkert een vreugdevuur in het duister op, de rokende vlammentongen reiken naar de maan en verlichten de Hoeder van de Steencirkel terwijl deze zijn handen heft. Hij wacht even en beweegt zijn handen dan in een trage boog, dringt de muur van energie terug die tussen hem en het hoefijzer van hoog oprijzende trilieten opwelt.

      ‘Grote goden, ik voel uw altijddurende aanwezigheid. Uwe altoos eeuwige Aardmoeder, uwe allervoortreffelijkste Zwerkvader, wij komen ter uwer aanbidding bijeen en knielen nederig in uw aanwezigheid neer.’

      De geheime broederschap van met monnikskap getooide gedaantes zijgt geruisloos op zijn knieën neer. ‘Wij, uw gehoorzame kinderen, de Volgelingen van de Goddelijken, zijn hier bijeen op de beenderen van onze voorvaderen om u te eren en u onze trouw en toewijding te betonen.’

      De Hoeder klapt in zijn handen en houdt ze gevouwen boven zijn hoofd, de vingers in gebed ten hemel geheven. De Dragers komen overeind. Opnieuw hijsen ze de naakte jongeman die op de ruwe draagbaar is vastgebonden op hun schouders.

      ‘Wij danken u, alle grote goden die op ons neerzien en die ons zegenen. Wij dragen dit offer aan u op, om u en de gebruiken van de Ouden eer te bewijzen.’

      De Dragers leggen het laatste stuk van de reis af, door de gigantische stenen poort naar de offerplek die op één lijn met de zonnewende ligt.

      De Offersteen.

      Ze leggen de jongeman op de lange, grijze, platte steen. De Hoeder blikt omlaag en laat zijn ineengestrengelde handen zakken om het voorhoofd van het offer aan te raken. Hij schrikt er niet voor terug om in de van angst vervulde, blauwe ogen onder zich te kijken. Hij heeft zich geoefend om elk gevoel van mededogen uit te bannen. Als een koning die een verrader verbant.

      Met zijn verstrengelde vingers trekt hij trage cirkels boven het gezicht van de man, terwijl hij de woorden van het ritueel uitspreekt. ‘In de naam van onze vaders, onze moeders, onze beschermers en onze raadgevers vergeven wij je je aardse zonden en middels dit dodenoffer zuiveren wij je geest en doen we je uitgeleide naar je reis naar het eeuwig leven in het paradijs.’

      Pas nu scheidt de Hoeder zijn handen. Hij spreidt ze breed uit. De ene helft van zijn lichaam is bleekwit verlicht – wit opgloeiend in de maan – de andere helft bloedrood – verlicht door het vuur. Zijn lichaam is in balans met de fase van de maan. Zijn silhouet, dat zich tegen de ontzagwekkende stenen aftekent, is dat van een kruisvorm.

      In elke van zijn uitgestrekte handen leggen de Dragers een heilig werktuig. De Hoeder van de Steencirkel pakt ze vast, kromt zijn vingers rond de gladde, houten schachten die vele eeuwen geleden zijn uitgesneden.

      De eerste vuurstenen bijl daalt op het hoofd van het offer neer.

      Dan de tweede.

      Nu nogmaals de eerste.

      Slagen regenen neer totdat bot en huid als een eierschaal bezwijken. Op de dood van het offer volgt een brul van de menigte. Een triomfkreet klinkt op terwijl de Hoeder achteruit stapt, zijn armen breed uitgespreid zodat iedereen het offerbloed kan zien dat op zijn mantel en huid is gespetterd.

      ‘Net zoals u bloed vergoten heeft en beenderen verbrijzeld om deze goddelijke poort te bouwen die ons bescherming biedt, zo vergieten wij ons bloed, verbrijzelen wij onze beenderen voor u.’

      Een voor een komen de Volgelingen naar voren. Ze dopen hun vingers in het bloed van het offer en maken een teken op hun voorhoofd. Dan lopen ze terug naar de grote cirkel en kussen de trilieten.

      Gezegend en met hun merktekens van bloed buigen ze, waarna ze geruisloos in de duistere velden van Wiltshire verdwijnen.

2

LATER DIE OCHTENDTOLLARD ROYAL, CRANBORNE CHASE, SALISBURY

Professor Nathaniel Chase zit aan een bureau in de met eiken lambriseringen versierde studeerkamer van zijn zeventiende-eeuwse landhuis en ziet door de glas-in-loodramen hoe de schemering voor de zomerse zonsopgang zwicht. Een dagelijks gevecht waarbij hij nooit verstek laat gaan.

      Aangespoord door de eerste stralen zonlicht op het met dauw doordrenkte gras paradeert een bontgekleurde mannelijke fazant parmantig over het gazon. Duffe woerhennen volgen in zijn kielzog, veinzen vervolgens desinteresse en pikken naar de met vet verzadigde kokos­nootbolsters die de tuinman van Chase aaneengeregen heeft.

      Vol trots spreidt de haan zijn vleugels tot een cape van iriserend koper. Zijn kop, oren en nek zijn van een tropisch groen, zijn hals en wangen van een exotisch glanzend paars. Een witte rand rond zijn nek verschaft hem een priesterlijk voorkomen, terwijl zijn aangezicht en halskwab dieprood opkleuren. Het is een melanistisch exemplaar – een soort mutatie van de gewone fazant. Terwijl de professor het tafereel beter bekijkt, vermoedt hij dat de vogel een paar generaties terug ook met een of twee zeldzame groene fazanten moet zijn gekruist.

      Chase is een geslaagd man. Meer dan waar de meesten ooit van kunnen dromen. Als briljant academicus wordt hij tot een van de knapste koppen van Cambridge gerekend. Zijn boeken over kunst en archeologie worden wereldwijd verkocht en hebben hem een aanhang opgeleverd die veel breder is dan het groepje mensen dat ze voor studiedoeleinden moet lezen. Maar zijn enorme vermogen en luxueuze, verfijnde levensstijl zijn niet het resultaat van zijn wetenschappelijke inspanningen. Hij heeft Cambridge vele jaren terug de rug toegekeerd en zijn talenten ingezet voor het opsporen, identificeren, kopen en verkopen van enkele van de zeldzaamste kunstvoorwerpen ter wereld. Een handel die hem regelmatig in de top vijfhonderd-lijsten van rijkste mensen heeft gebracht en hem een gefluisterde reputatie heeft bezorgd een soort grafrover te zijn.

      De zesenzestigjarige zet zijn bruingerande leesbril af en legt hem op het antieke bureau. Wat hem te doen staat is weliswaar dringend, maar kan wachten totdat de opvoering buiten voorbij is.

      De nederige harem van de fazant stopt met eten om de haan de aandacht te geven waar hij naar hunkert. Met stampende poten breekt hij in een korte, schokkerige dans uit en leidt hij de vaalbruine hennen naar een strook goed onderhouden ligusters. Chase pakt een kleine verrekijker, die altijd bij het raam ligt. Aanvankelijk ziet hij niets dan grijsblauwe luchten. Hij beweegt de kijker omlaag en de onscherpe vogels vullen het beeld. Hij morrelt aan het scherpstelwieltje totdat alles even helder en scherp is als deze frisse zomerochtend. De haan is nu geheel omgeven en kweelt korte uitbarstingen van gezang om uiting aan zijn genoegen te geven. Rechts van hem, half verscholen in de heg, ligt een ondiep nest.

      Chase voelt zich week, emotioneel. De vertoning aan de andere kant van het raam roert hem praktisch tot tranen toe. De haan met zijn vele bewonderaars, in de bloei van zijn leven, helder van kleur, krachtig van potentie, klaar om een gezin te stichten. Hij herinnert zich die dagen. Dat gevoel. Die warmte.

      Allemaal voorbij.

      In het enorme huis hangen geen foto’s van zijn overleden vrouw Mary. Noch van zijn van hem vervreemde zoon Gideon. De woning is leeg. De dagen dat de professor nog eens zijn verenkleed opzette zijn voorbij.

      Hij legt de verrekijker in de omlijsting van het openslaande raam en keert terug naar de brief die al zijn aandacht opeist. Hij neemt een exquise vulpen ter hand, een Pelikan Caelum geproduceerd in een beperkte oplage, en geniet van het gewicht en de balans van de pen. Eén van de vijfhonderdtachtig stuks die ooit gemaakt zijn, een hommage aan de afstand van achtenvijftig miljoen kilometer van Mercurius tot de zon. Astronomie heeft altijd een cruciale rol in zijn leven gespeeld. Te cruciaal, bedenkt hij nu.

      Hij doopt de penpunt in een massief koperen, antieke inktpot, wacht tot de Pelikan verzadigd is en gaat verder met zijn schrijfwerk.

      Het duurt een uur voordat Nathaniel uitgeschreven is op zijn dure, handgeschepte katoenpapier met eigen watermerk. Hij neemt het geheel nauwgezet regel voor regel door en bezint zich op de impact die de brief op zijn lezer zal hebben. Hij vloeit het papier, vouwt het exact in drieën, stopt het in een envelop en verzegelt het geheel met ouderwetse was en een naamstempel. Vormelijkheid is belangrijk. Vooral vandaag.

      Hij legt de envelop in het midden van zijn indrukwekkende bureau en leunt achterover in zijn stoel, even triest als opgelucht dat hij de taak volbracht heeft.

      Inmiddels komt de zon op boven de boomgaard aan de andere kant van de tuin. Op een andere dag had hij een wandeling over het terrein gemaakt, wellicht in het zomerhuis geluncht, naar de dieren in de tuin gekeken, om zich daarna aan een middagdutje over te geven. Op een andere dag.

      Hij opent de onderste la van het bureau en laat zijn blik even rusten op wat daarin te vinden is. In één resolute beweging pakt hij de revolver uit de Eerste Wereldoorlog, drukt hem tegen zijn slaap en haalt de trekker over.

      Aan de andere kant van het met bloedspetters besmeurde raam stuiven fazanten krijsend tegen de grijze lucht op.

3

DE VOLGENDE DAGCAMBRIDGE UNIVERSITY

Gideon Chase legt stilletjes de hoorn neer en staart uitdrukkingsloos naar de muren van zijn kantoor, waar hij bezig was de vondsten van een opgraving bij een megalithische tempel op Malta door te nemen.

      De politievrouw had er geen doekjes om gewonden. ‘Uw vader is dood. Hij heeft zich doodgeschoten.’ Terugkijkend kon hij zich nauwelijks voorstellen hoe ze het nog onomwondener had kunnen verwoorden. Geen overbodige woorden. Geen hyperbolen. Slechts een verbale uithaal naar zijn maagstreek die hem naar adem had doen happen. O zeker, ergens had ze het woordje ‘helaas’ laten vallen en iets van een condoleance gemurmeld, maar tegen die tijd hadden de hersens van de briljante achtentwintigjarige aanstaande professor het al af laten weten.

      Vader. Dood. Doodgeschoten.

      Drie korte woordjes die het grootst denkbare beeld bij hem bovenhalen. Maar het enige antwoord wat hij had kunnen bedenken was ‘o’ geweest. Hij vroeg haar te herhalen wat ze zojuist had gezegd om er zeker van te zijn dat hij het begrepen had. Niet dat het de eerste keer niet tot hem was doorgedrongen. Het was alleen omdat hij zich zo schaamde dat hij met niet meer dan ‘o’ op de proppen was gekomen.

      Het was jaren geleden dat vader en zoon elkaar voor het laatst hadden gesproken. Een van hun bitterste ruzies. Gideon was het huis uit gestormd en had gezworen nooit meer een woord met die oude bok te wisselen. Het was niet al te lastig geweest zijn woord gestand te doen.

      Zelfmoord.

      Wat een schok. Zijn eerbiedwaardige vader had zijn hele leven lang gezeurd over hoe belangrijk het was moedig, onverschrokken en positief te zijn. Wat kon er laffer zijn dan een kogel door je eigen kop te jagen? Gideon huivert. O god, het moest afgrijselijk geweest zijn.

      Verdoofd beweegt hij zich door zijn kleine kantoor. De politie wil dat hij naar Wiltshire afreist om een paar vragen te beantwoorden. Om te helpen wat lege plekken in te vullen. Maar hij weet al niet eens of hij zijn weg naar de deur kan vinden, laat staan naar Devizes.

      Herinneringen uit zijn kindertijd buitelen als een rij vallende dominostenen over elkaar heen. Een grote kerstboom. Een smeltende sneeuwman op het gazon voor het huis. Gideon als kleuter die in zijn pyjama de trap afkomt om cadeautjes te openen. Zijn vader die met hem speelt terwijl zijn moeder genoeg voedsel bereidt om een heel dorp te eten te geven. Hij ziet weer voor zich hoe zijn ouders elkaar onder een maretak staan te zoenen, terwijl hij zich aan hun benen vastklampt tot ze hem oppakken en hem deelgenoot maken van hun liefkozingen. Dan komt de klap. Een zesjarig jongetje dat de pijn van zijn moeders dood moet verwerken. De stilte van de begraafplaats. De leegte van hun huis. De verandering in zijn vader. De eenzaamheid van de kostschool.

      Hij heeft veel om over na te denken op zijn zuidwaartse reis naar Wiltshire, het graafschap waar zijn moeder is geboren, het gebied dat ze altijd zo liefdevol het land van Thomas Hardy noemde.

4

WILTSHIRE

Weinigen weten van het bestaan af. Een geheim gewelf van koud steen, op epische schaal gebouwd door prehistorische architecten. Een plek waar de niet-ingewijden niet komen.

      Het Heiligdom van de Volgelingen is een ongezien mirakel. Van het formaat van een kathedraal, en toch niet meer dan een kleine oneffenheid in de graszoden van de bovengelegen landerijen, bijna geheel aan het menselijk oog onttrokken. Ondergronds is het het pronkstuk van een oeroude beschaving, een voortbrengsel van een volk wiens genialiteit de grootste geesten van de moderne tijd nog steeds te boven gaat.

      Het bouwwerk, dat drieduizend jaar v.Chr. is vervaardigd, is een anachronisme, een gigantische tempel die even tijdloos, adembenemend en onmogelijk is als de Grote Piramide van Gizeh.

      In zijn onderaardse crypten liggen zowel de architecten van Stonehenge als van het Heiligdom begraven. Hun beenderen rusten te midden van dik twee miljoen steenblokken, uitgehouwen uit een en dezelfde groeve. Net zoals het Gizeh-monument een nagenoeg perfecte piramide was, zo is het Heiligdom een nagenoeg perfecte halve bol, een koepel die een boog boven een cirkelvormige vloer beschrijft, een koude maan die in tweeën is gesneden.

      Nu weergalmen er voetstappen door de Hellende Doorgang, alsof er regen neerdaalt in de spelonkachtige kamers. In het kaarslicht van de Kleine Zaal komen de Vertrouwelingen samen. Het zijn er vijf, ieder een representant van de reusachtige trilieten binnen de cirkelvormige verhoging van Stonehenge. Ze zijn stuk voor stuk in mantels en kappen gehuld: een gebaar van respect voor de generaties uit vroeger tijden, voor hen die hun leven hebben gegeven om deze heilige plek te creëren.

      Bij hun initiatie krijgen de Volgelingen een naam toebedeeld van een sterrenbeeld dat de eerste letter met hun eigen voornaam deelt. Deze sluier van geheimzinnigheid is een andere oeroude traditie, een weergalm van een tijdsgewricht waarin de hele wereld door de sterren werd bestuurd.

      Draco is lang en fors en straalt kracht uit. Hij is de oudstgediende, de Meester der Vertrouwelingen. Zijn naam is Latijn voor draak en afkomstig van het sterrenbeeld dat een kleine drieduizend jaar terug de Poolster omvatte, de ster die voor de mensen van het noordelijk halfrond zo onontbeerlijk is.

      ‘Wat zeggen ze?’ Volmaakte tanden flikkeren van onder zijn monnikskap. ‘Wat zijn ze aan het doen?’

      De ‘zij’ over wie hij het heeft is de politie, het korps van Wiltshire, de oudste gewestelijke politiemacht van het land.

      Grus – de Kraanvogel – een stevig gebouwde man van begin vijftig, werpt plotseling op: ‘Hij heeft zichzelf van kant gemaakt.’

      Musca – de Vlieg – ijsbeert in gedachten verzonken op en neer, kaarsen werpen spookachtige schaduwen op de stenen muren achter hem. Hoewel hij de jongste van het gezelschap is, beheerst zijn indrukwekkende fysieke aanwezigheid de zaal. ‘Dit had ik nooit van hem verwacht. Hij was even toegewijd als wij.’

      ‘Hij was een lafaard,’ blaft Draco hem af. ‘Hij wist wat we van hem verwachtten.’

      Grus negeert de uitbarsting. ‘Dit stelt ons zeker voor problemen.’

      Draco stapt op hem toe. ‘Net als jij heb ook ik de voortekenen geduid. Er is nog genoeg tijd voor de heilige nexus om de schade te beperken.’

      ‘Er is een brief,’ vervolgt Grus. ‘Aquila kent iemand binnen het onderzoeksteam en er is een zelfmoordbrief aan zijn zoon gevonden.’

      ‘Zijn zoon?’ Draco graaft in zijn geheugen en diept een vage herinnering op. Nathaniel met kind, een mager joch met een zwarte bos haar. ‘Ik was vergeten dat hij een zoon had. Doceert hij niet aan Oxford?’

      ‘Cambridge. Maar nu komt hij naar huis.’ Grus legt ze de consequentie voor: ‘Naar zijn vaders huis. En wie weet wat hij daar allemaal aantreft.’

      Diepe groeven ploegen door Draco’s voorhoofd en hij kijkt Musca strak aan. ‘Neem de noodzakelijke stappen. Wij hadden allemaal de hoogste achting voor onze broeder. Tijdens zijn leven was hij een van onze grootste medestanders. We moeten er voor zorgen dat hij in zijn dood niet onze ergste vijand wordt.’

5

STONEHENGE

Een avondlijke mist wervelt rond de voet van de stenen, een meteorologische illusie die de schijn van een archipel in een zee van wolken wekt. Voor de automobilisten die over de nabijgelegen hoofdweg flitsen een pittoreske bonus, maar voor de Volgelingen van veel meer betekenis.

      Dit is de schemering. L’HEURE BLEU. Een precieus, tweemaal daags moment tussen dageraad en zonsopgang, tussen zonsondergang en deemstering. Wanneer licht en donker in evenwicht zijn en de geesten van de verborgen werelden in een broze harmonie verkeren.

      De Hoeder van de Steencirkel weet dit. Hij weet dat de nautische schemering als eerste aanbreekt, wanneer de zon van zes tot twaalf graden onder de horizon zinkt en de zeelieden hun eerste betrouwbare meting van de sterren kunnen doen. Daarna volgt de astronomische schemering, wanneer de zon tussen de twaalf en de achttien graden onder de horizon staat.

      Graden. Meetkunde. De positie van de zon. Een heilige driehoek die mannen als hij zich van eeuw tot eeuw hebben meester gemaakt. Zonder hen zou Stonehenge hier nu niet staan. Zijn locatie is niet toevallig gekozen. De precieze plaatsbepaling, voorspeld door de grootsten onder de oude zieners en archeoastronomen, werd door de grootste geesten van hun tijd vastgesteld. Daarbij ging men bij de bouw zo nauwgezet te werk dat het ruim een half millennium duurde voordat de cirkel voltooid was.

      En nu, meer dan vierduizend jaar later, overladen de Volgelingen de stenen nog immer met een soortgelijk, vastberaden oog voor de kleinste details.

      Precies op het moment dat de nautische schemering in de astrologische schemering overgaat, neemt de Hoeder van de Steencirkel zijn plaats in. Hij staat even roerloos als de wakende, beschermende blauwstenen soldaten rondom hem.

      Hij is alleen.

      Als een wichelaar uit lang vervlogen tijden wacht hij geduldig op de goden.

      In een zacht geruis van stemmen hoort hij ze al spoedig spreken. Hij zuigt hun wijsheid in zich op en weet nu wat hem te doen staat. Hij zal zich minder om de zelfmoord van de professor bekommeren, en meer om de zoon. Hij zal controleren of het offer netjes begraven is – het zou een ramp betekenen als het stoffelijk overschot werd opgegraven. Maar bovenal zal hij zich ervan vergewissen dat het tweede stadium van de wedergeboorte voltooid is.

      De ceremonie dient te worden voltooid.

      Troebele dampen stijgen rond zijn benen op. In het wondere schemerlicht komen de sarsenstenen tot leven. Een optische illusie? Een trompe-l’oeil? Hij denkt van niet. Voor de onwetenden is de nieuwe maan nauwelijks zichtbaar, maar voor een archeoastronoom als hij vormt ze een lichtend baken in de kosmos. Door het hemelgewelf heen schikken zich de hemelkaarten, komen hemelcycli tot leven en met elk atoom in zijn lichaam voelt hij de voltooiing van de verschuiving van de zon van Walpurgisnacht naar de zonnewende.

      Zeven dagen tot het solstitium: het moment dat de zon stilstaat. Waarop alle aandacht naar het ochtendgloren uitgaat. Terwijl die eigenlijk op het daaropvolgende schemerdonker zou moeten zijn gevestigd.

 

EINDE FRAGMENT

In Zijn Naam
Christer_Naam-1.html
Christer_Naam-2.html
Christer_Naam-3.html
Christer_Naam-4.html
Christer_Naam-5.html
Christer_Naam-6.html
Christer_Naam-7.html
Christer_Naam-8.html
Christer_Naam-9.html
Christer_Naam-10.html
Christer_Naam-11.html
Christer_Naam-12.html
Christer_Naam-13.html
Christer_Naam-14.html
Christer_Naam-15.html
Christer_Naam-16.html
Christer_Naam-17.html
Christer_Naam-18.html
Christer_Naam-19.html
Christer_Naam-20.html
Christer_Naam-21.html
Christer_Naam-22.html
Christer_Naam-23.html
Christer_Naam-24.html
Christer_Naam-25.html
Christer_Naam-26.html
Christer_Naam-27.html
Christer_Naam-28.html
Christer_Naam-29.html
Christer_Naam-30.html
Christer_Naam-31.html
Christer_Naam-32.html
Christer_Naam-33.html
Christer_Naam-34.html
Christer_Naam-35.html
Christer_Naam-36.html
Christer_Naam-37.html
Christer_Naam-38.html
Christer_Naam-39.html
Christer_Naam-40.html
Christer_Naam-41.html
Christer_Naam-42.html
Christer_Naam-43.html
Christer_Naam-44.html
Christer_Naam-45.html
Christer_Naam-46.html
Christer_Naam-47.html
Christer_Naam-48.html
Christer_Naam-49.html
Christer_Naam-50.html
Christer_Naam-51.html
Christer_Naam-52.html
Christer_Naam-53.html
Christer_Naam-54.html
Christer_Naam-55.html
Christer_Naam-56.html
Christer_Naam-57.html
Christer_Naam-58.html
Christer_Naam-59.html
Christer_Naam-60.html
Christer_Naam-61.html
Christer_Naam-62.html
Christer_Naam-63.html
Christer_Naam-64.html
Christer_Naam-65.html
Christer_Naam-66.html
Christer_Naam-67.html
Christer_Naam-68.html
Christer_Naam-69.html
Christer_Naam-70.html
Christer_Naam-71.html
Christer_Naam-72.html
Christer_Naam-73.html
Christer_Naam-74.html
Christer_Naam-75.html
Christer_Naam-76.html
Christer_Naam-77.html
Christer_Naam-78.html
Christer_Naam-79.html
Christer_Naam-80.html
Christer_Naam-81.html
Christer_Naam-82.html
Christer_Naam-83.html
Christer_Naam-84.html
Christer_Naam-85.html
Christer_Naam-86.html
Christer_Naam-87.html
Christer_Naam-88.html
Christer_Naam-89.html
Christer_Naam-90.html
Christer_Naam-91.html
Christer_Naam-92.html
Christer_Naam-93.html
Christer_Naam-94.html
Christer_Naam-95.html
Christer_Naam-96.html
Christer_Naam-97.html
Christer_Naam-98.html
Christer_Naam-99.html
Christer_Naam-100.html
Christer_Naam-101.html
Christer_Naam-102.html
Christer_Naam-103.html
Christer_Naam-104.html
Christer_Naam-105.html
Christer_Naam-106.html
Christer_Naam-107.html
Christer_Naam-108.html
Christer_Naam-109.html
Christer_Naam-110.html
Christer_Naam-111.html
Christer_Naam-112.html
Christer_Naam-113.html
Christer_Naam-114.html
Christer_Naam-115.html
Christer_Naam-116.html
Christer_Naam-117.html
Christer_Naam-118.html
Christer_Naam-119.html
Christer_Naam-120.html
Christer_Naam-121.html
Christer_Naam-122.html
Christer_Naam-123.html
Christer_Naam-124.html
Christer_Naam-125.html
Christer_Naam-126.html
Christer_Naam-127.html
Christer_Naam-128.html
Christer_Naam-129.html
Christer_Naam-130.html
Christer_Naam-131.html
Christer_Naam-132.html
Christer_Naam-133.html
Christer_Naam-134.html
Christer_Naam-135.html
Christer_Naam-136.html
Christer_Naam-137.html
Christer_Naam-138.html
Christer_Naam-139.html
Christer_Naam-140.html
Christer_Naam-141.html
Christer_Naam-142.html
Christer_Naam-143.html
Christer_Naam-144.html
Christer_Naam-145.html
Christer_Naam-146.html
Christer_Naam-147.html
Christer_Naam-148.html
Christer_Naam-149.html
Christer_Naam-150.html
Christer_Naam-151.html
Christer_Naam-152.html
Christer_Naam-153.html
Christer_Naam-154.html
Christer_Naam-155.html
Christer_Naam-156.html
Christer_Naam-157.html
Christer_Naam-158.html
Christer_Naam-159.html
Christer_Naam-160.html
Christer_Naam-161.html
Christer_Naam-162.html
Christer_Naam-163.html
Christer_Naam-164.html
Christer_Naam-165.html
Christer_Naam-166.html
Christer_Naam-167.html
Christer_Naam-168.html
Christer_Naam-169.html
Christer_Naam-170.html
Christer_Naam-171.html
Christer_Naam-172.html
Christer_Naam-173.html
Christer_Naam-174.html
Christer_Naam-175.html
Christer_Naam-176.html
Christer_Naam-177.html
Christer_Naam-178.html
Christer_Naam-179.html
Christer_Naam-180.html
Christer_Naam-181.html
Christer_Naam-182.html
Christer_Naam-183.html
Christer_Naam-184.html
Christer_Naam-185.html
Christer_Naam-186.html
Christer_Naam-187.html
Christer_Naam-188.html
Christer_Naam-189.html
Christer_Naam-190.html
Christer_Naam-191.html
Christer_Naam-192.html
Christer_Naam-193.html
Christer_Naam-194.html
Christer_Naam-195.html
Christer_Naam-196.html
Christer_Naam-197.html
Christer_Naam-198.html