64
PIAZZA SAN GIOVANNI, TURIJN
Een windvlaag duwt Carlotta en Nic oneerbiedig over het heilige, gure open plein voor de Duomo di Torino en de Cappella della Sacra Sindone.
De kathedraal heeft een gebroken-witte renaissancegevel, en lijkt ongepast klein naast de barokke koepel van Guarini’s kapel van de Heilige Wade.
‘Buongiorno,’ zegt Carlotta tegen de kleine, magere man in de zwarte toga die in de beschutting van de vooringang staat te wachten. ‘Dit is rechercheur Karakandez van de politie van Los Angeles.’
De man in de toga buigt beleefd het hoofd met de staalgrijze haren terwijl hij de grote rechercheur een hand geeft. ‘Dino di Rossi – ik ben wat u volgens mij de koster zou noemen.’ Hij kijkt opzij. ‘Luogotenente Cappellini wil dat ik u begeleid en uw vragen over het gebouw en de wade beantwoord.’
‘Fijn u te ontmoeten. Dank dat u dit op zo’n korte termijn kunt doen.’
Nic loopt achter Carlotta en de koster aan de trap van de kathedraal op, door kolossale achttiende-eeuwse houten deuren. Boven zijn hoofd ziet hij een reproductie van Leonardo’s Laatste avondmaal en links – zeer tot zijn verbazing – een stalletje waar boeken, ansichtkaarten, dvd’s en goedkope afdrukken van de Wade worden verkocht. Voor hen ligt een lang middenschip en verderop hangen aan de wand twee enorme tv-schermen met beelden van de Wade. De vercommercialisering van de relikwie gaat tot elektrische collectebussen van plastic, met een gleuf waar pelgrims een euro in moeten gooien om een gebed te mogen zeggen en een plastic kaarsje aan te mogen steken. In de verte is het meer indrukwekkende dwarsschip en de sacristie.
‘Deze architectuur raakt de ziel, nietwaar?’ zegt Di Rossi met gedempte stem, terwijl ze over de marmeren tegelvloer lopen. ‘Zij doordringt de gelovigen van de ervaring van het sterven en het bereiken van het licht van de goddelijke glorie.’
Zo ver zou Nic niet willen gaan. Maar het altaar, met aan weerszijden enorme marmeren beelden en met een imposante centrale kruisiging, dat is niet niks.
‘De beelden zijn van de Heilige Theresia en de Heilige Christina.’ Di Rossi wijst ernaar. ‘Ze zijn in 1715 in Rome gemaakt door de Parijse beeldhouwer Pietro Legros. Het grote houten kruisbeeld is gesneden door Francesco Borelli.’
‘En de Lijkwade?’ vraagt Nic, bijna ongeduldig. ‘Waar wordt die bewaard?’
Di Rossi zucht terwijl hij hem tussen de kerkbanken door leidt en langs een stapel harde, bruinmetalen stoelen. ‘Hier.’ De koster wijst naar een vreemd, met touwen afgezet gedeelte in een achteraf gelegen hoek van de kathedraal.
Voor Nics ongeoefende oog lijkt de kapel een opeenstapeling van theaterloges. De bovenste heeft brede, gouden zuilen, een gouden balkon en daarboven een kolossaal barok middenstuk van gouden engelen plus een enorme kroon en een rood schild met een wit kruis erop.
‘Dat is de koninklijke tribune.’ Di Rossi wijst naar boven. ‘In 1777 gesneden door Ignazio Perucca. De koningen van Piemonte en Sardinië stonden daar. Het is opgeluisterd door Carlo Emanuele III, Carlo Alberto van de Savoye-Carignano lijn en de eerste koning van Italië, Vittorio Emanuele II.’
Nics blik zakt naar de minder imposante loge eronder, een loge met stenen zuilen en een raam van kogelvrij glas.
‘Op de lagere tribune zaten de koninklijke pages. Daar bevindt zich nu de Wade – het doek waarin het stoffelijk overschot van onze Heer Jezus Christus na zijn dood op Golgotha werd gewikkeld.’