45
BOYLE HEIGHTS, LOS ANGELES
Een glinstering trekt zijn aandacht.
De deur is open. Er zijn twee mensen. Iemand gaat weg.
Hij kan het nu duidelijker zien. Jenny Harrison staat voor, in een kort rokje, met een topje en hoge hakken. Een gele fles Budweiser bungelt aan haar hand als ze iemand uitwuift. Het blonde haar van Kim Bass waait naar achteren als ze met kleine stapjes over de veranda en het versleten pad loopt. JJ aarzelt even. Hij had gedacht dat hij Harrison eerst zou doden. God weet dat ze het verdient. Maar nu heeft hij het gevoel dat hij naar Bass wordt gedirigeerd. De vrouw is buiten op straat. Alleen. Kwetsbaar. Makkelijk te pakken. Makkelijk te straffen.
Hij start zijn motor en rijdt met het licht uit. Haar huis is een kwartier lopen – hooguit – langs Hollenbeck Park, over East 4th Street en dan naar rechts langs de garage op de hoek van South Cummings. Hij kan er in minder dan vijf minuten zijn.
Hij bedenkt iets als hij rechts afslaat en South Chicago in gaat. Misschien dat ze afsnijdt door het park. Dat zou de perfecte plek zijn om haar te grijpen. Acht hectare golvend grasland. En een meer. Hij slaat weer af en gaat over South Saint Louis langs de rand van de uitgestrekte lap groen. Het is te druk. Jongens op skateboards die op de stoep rondlummelen. Die vallen, lachen en bier achteroverslaan. Verderop ziet hij figuren die high zijn rondhangen bij de ingang van het recreatiecentrum, terwijl er weirde, bonkende muziek uit een gettoblaster klinkt.
Een stem in zijn hoofd zegt dat hij zich moet houden aan waar hij het best in is, dat hij zich aan zijn plan moet houden, alles moet doen zoals hij het eerder heeft gedaan. Hij parkeert zijn auto op de oprit van een tankstation dat niet meer gebruikt wordt, pal tegenover de Subway sandwichfranchise, het soort plaats waar hij voor geen geld gezien wil worden. Hij kijkt om zich heen of er camera’s zijn terwijl hij de auto met de afstandsbediening op slot doet. Geen camera’s.
Dank U, God.
Het gebouw van Bass is een bruingepleisterd blok van twee verdiepingen achter een klein gaashek en een paar obligate lapjes kaal gras. JJ loopt rustig naar de toegangsdeur en ziet tot zijn vreugde dat die is vastgezet zodat hij open blijft. De verlichting springt aan als hij naar binnen stapt. Een verlaten, doosachtige gang, blauwgeschilderde muren, een blauwe glimmende vloer. Geen centrale brievenbussen, onmogelijk te weten wie waar woont. Alleen drie deuren. Er staan wel nummers op de deuren maar geen namen. Hij wandelt weer naar buiten om te kijken of er een belpaneel is. Dat is er niet. Dus gaat hij weer naar binnen om rond te kijken. De deuren van de appartementen zijn in oude, Engelse stijl uitgevoerd, met uitgefreesde brievenbussen – op veel plaatsen is men die gaan gebruiken omdat ze minder gevoelig zijn voor misdrijven, vooral identiteitsdiefstal en pasjesfraude. Naast elke deur is een verticale strook matglas, een vergeefse poging om nog een beetje licht binnen te laten.
Het trappenhuis is smal en te open, zodat hij zich nergens kan verstoppen. Ze zal er zo zijn. Er is niet veel tijd.
Hij overweegt om gewoon op de deur aan zijn linkerhand te kloppen en te vragen waar ze woont. Terwijl hij ernaar kijkt, valt hem op dat de linkerdeur breder is dan de rechter. Hij is aangepast voor een rolstoel. Hij onderzoekt de andere deur. Rond de deurkruk zijn bloemen geschilderd. Met een sjabloon. Dat zou Bass niet doen. Zij heeft geen greintje artistiek of cultureel gevoel. Achter de derde deur gloeit een licht. Hij loopt erheen en luistert. Zware, lachende mannenstemmen, een tv die aan staat.
JJ gaat de trap op. Op de eerste overloop zijn nog drie deuren. Allemaal donker. Hij loopt naar de bovenste verdieping. Nog drie appartementen, twee waar het licht aan is. Hij knielt voor de donkere deur en doet de brievenbus open. Het ruikt muf binnen. Aardachtig, alsof er niemand woont.
Het is de eerste verdieping. Hij weet het zeker. Kim Bass woont op de eerste verdieping. Hij voelt het. God vertelt hem dat ze daarheen zal gaan. Hij gespt zijn riem los en maakt er een strop van, gaat als een schim op de bovenste tree van het trappenhuis zitten. Wacht zonder zich te verroeren. Luistert in het donker en scant de geluiden.
Klak. De poort van het kleine metalen hek die dichtgaat.
Klik, klik. Klik, klik. Hakken op het betonnen pad.
Kuch. Een schorre vrouwelijke kuch, een rokershoest, een teken dat er iemand de trap op komt.
Hij gaat staan en spant de lus van zijn riem tussen zijn handen.