83
HET BUREAU AAN 77TH STREET, LOS ANGELES
Tyler Carter is een tovenaar of een klootzak. Bij Moordzaken lijken de meningen verdeeld. Een jarenlang record van het grootste aantal opgeloste zaken in de staat betekent dat je er gerust van kunt uitgaan dat hij binnen een paar jaar hoofdinspecteur zal worden. Wat buiten kijf staat is dat de drieëndertigjarige diender arrogant en introvert is en dat hij voor vrijwel niets en niemand respect heeft.
Carter komt uit een familie van rijke bankiers en is een buitenbeentje. Hij had net zoals zijn vader en zijn grootvader voor het grote geld moeten gaan, maar hij had andere ideeën. Hij wilde een penning en een pistool in plaats van een aktetas en een gespreide effectenportefeuille. Zelfs zijn pa en diens miljoenen konden hem daar niet van weerhouden. Het verlies van Wall Street bleek winst voor de politie van Los Angeles. Alles gaat goed. Of althans dat ging het – tot acht maanden geleden.
Tot de Sluiper.
De Sluiper is de naam van de seriemoordenaar waar hij jacht op maakt, een benaming waarvan de politie vurig hoopt dat de pers er nooit lucht van zal krijgen. Tot nu toe heeft hij tien moorden op zijn naam en het zou niemand bij de speciale eenheid verbazen als dat er minstens nog tien zouden zijn.
Mitzi Fallon zit aan Carters bureau om te horen wat haar te wachten staat.
‘De bijnaam komt voort uit het feit dat die vent nog nooit gezien is...’
‘Nooit?’
Carter werpt haar een ijzige blik toe. ‘Ik hou er niet van onderbroken te worden. Als je iets niet snapt, wacht dan en vraag het aan het einde.’
‘Pardon?’
‘Laat me uitspreken, dan hoef je geen onnodige vragen te stellen. De moordenaar is nooit gezien. Hij sluipt de huizen van alleenstaande vrouwen binnen en doodt ze in hun slaap.’
Mitzi wil vragen hoe, maar besluit die vraag te bewaren.
‘Altijd dezelfde methode. Hij trekt een laken of een dekbed strak rond hun armen en benen zodat ze zich niet kunnen verzetten. Dan knielt hij boven op ze en wurgt hij ze.’ Carter raadt haar gedachten. ‘Linkshandig, altijd met maar één hand. Volgens de patholoog-anatoom zijn er in sommige gevallen aanwijzingen dat hij zijn rechterhand over hun mond hield.’
Mitzi vraagt zich af of de slachtoffers hem hebben gebeten, of er een kans was op DNA.
‘We hebben genetische vingerafdrukken van het eerste en derde slachtoffer – althans, eerste en derde waar wij van afweten. Ik zal je de dossiers geven. Bij de eerste was het haar en speeksel. Haar van zijn scheenbeen en pluis van een wollen sok – die waren op de rand van het bed achtergebleven toen hij op het slachtoffer klom. Bij de derde was het vlees en bloed van een bijtwond toen hij zijn rechterhand over haar mond legde. Voor je het vraagt, ja, we hebben het door de databank gehaald. De man heeft geen strafblad en bij de FBI leverde het ook niets op. Ik heb zelfs contact opgenomen met de Canadese politie. Je kunt nu vragen stellen.’
Ze neemt hem op aan de andere kant van het bureau – het scherpe, gladgeschoren gezicht, helderblauwe ogen, perfect geknipt kort, donker haar (geen grijs), een mooi zwart pak en een hagelwit overhemd. Perfect. Te perfect. ‘Lachen, dronken worden, je aftrekken of kattenkwaad uithalen, doe je dat wel eens?’
‘Nee.’ Zijn stem is even koud als zijn blik.
‘Mooi. Ik zou het vervelend vinden als er iets normaal aan je was.’ Ze staat op.
‘Waar ga jij heen? Ik ben nog niet klaar.’
‘Tampon. Ik ben op dit moment erg ongesteld en ik moet zo snel mogelijk een nieuwe indoen. Ik gebruik de supersterke – maximale bescherming staat er op het doosje – om zo lang mogelijk zo veel mogelijk menstruatievocht op te vangen. Je kunt meer vragen stellen als ik klaar ben.’
Zijn volmaakt gevormde mond valt open.
Mitzi draait zich om en glimlacht innemend terwijl ze de deur opendoet. ‘Ik zal op de terugweg koffie voor ons meenemen. Dan kunnen we misschien afronden met een lijstje van wat je precies wilt dat ik doe en dan kan ik jou precies vertellen hoe je mij moet behandelen om te zorgen dat ik het doe.’