141
HET BUREAU AAN 77TH STREET, LOS ANGELES
Carter belt Mitzi, zegt dat ze meteen moet komen en gaat dan naar beneden naar de arrestantenbalie, waar Jimmy Berg wacht om hem de beelden van de bewakingscamera’s in de receptie te laten zien.
‘De disk komt net uit de video,’ zegt de brigadier. ‘Ik heb hem klaargezet op het punt waar uw mannetje de trap naar het bureau op komt.’
‘Oké. Speel maar af.’
Berg zet het apparaat in werking en wijst met een vinger op het scherm naar een zwarte agent achter de balie. ‘Moet je Howie zien, die is buiten westen en ligt lekker te pitten.’ Hij lacht snuivend. ‘Doet het goddomme bijna in zijn broek als die gek van u op de bel drukt.’
Carter kijkt hoe de grote oude agent wakker schrikt. Het is precies zoals Jimmy zei en hij moet er even om lachen. Het is een overzichtsbeeld van de balie aan de rechterkant van het kader tot en met de deur voor het publiek aan de linkerkant. Er klinkt een elektronische klik en de deur gaat open. Er komt een man binnenwandelen. Hij is op blote voeten en gekleed in een onderbroek en iets wat op een crèmekleurige cape lijkt. Een belachelijk gezicht. Een soort mislukte superheld. Carter beseft plotseling wat hij draagt. Het is geen cape, het is een laken. Een beddenlaken, zoals de lakens waarmee de slachtoffers bedekt waren. Hij wendt zich tot de arrestantenbewaker.
Berg beantwoordt de vraag nog voordat hij zelfs maar gesteld wordt. ‘Al ingepakt en gelabeld met zijn andere spullen.’
‘Hebben we een naam voor deze gek?’
Hij knikt naar de beelden en glimlacht. ‘Die gaat hij u net geven.’
Carter richt zijn aandacht weer op het scherm. De man loopt met uitgestrekt armen op een verbijsterde Howie af. ‘Ik ben Gods helper, ik ben Verlossing, de brenger van zielen.’
Verlossing.
De moed zakt de rechercheur in de schoenen. Die vent is de natte droom van een psychiater. Een goeie advocaat gaat een groot medisch-juridisch register afstoffen dat hij ergens in zijn rijke privépraktijk op een plank heeft liggen en het op ontoerekeningsvatbaarheid gooien. Dat weet hij gewoon.
‘Ik ben een werktuig van de Heer, een boodschapper van de Almachtige. God heeft mij gezonden.’
Howie hijst zijn slaperige lijf uit zijn stoel. ‘Zeker weten, broer, maar op dit moment wil de lieve Heer dat je meteen naar huis gaat om je roes uit te slapen.’ Howies oog valt op de snijwonden als de man dichter bij de balie komt. ‘Man, wat heb jij met jezelf uitgespookt?’
‘Mijn werk zit erop. Zijn werk is gedaan. Dominus vobiscum.’
‘Shit, gaat het wel?’ Howie drukt op een knop onder de balie om versterking op te roepen.
‘Ik loof de zielen die ik verlost heb.’ De man valt op zijn knieën. ‘De heilige zielen van Kathleen Higgins, Stephanie Hayes, Lisa Griffin, Lucy Bryant, Shelly Hughes, Louise Perry, Krissy Patterson, Kylie Gray, Sally-Ann Ward, Maria Gonzales, Kim Bass en...’
Carter buigt zich meer naar het scherm. Hij heeft de laatste paar woorden gemist. Nog een naam. ‘Spoel eens terug Jimmy, zegt hij daar nou iets?’
‘Volgens mij niet.’ De arrestantenbewaker gaat een stukje terug.
Ze bekijken de beelden nogmaals. Nog steeds kan Carter het niet horen. Het is alsof die vent zichzelf het zwijgen oplegt als hij nog een naam wil noemen.
Waarom?
Op dit moment doet dat er niet toe. Die mafketel in zijn cape heeft net alle elf slachtoffers opgesomd in de zaak van de seriemoordenaar waar Carter al jaren aan werkt. Onder wie ook het laatste slachtoffer – Kim Bass.