48
DONDERDAG, TURIJN
Niemand weet hoe oud hij is. De man weet het zelf niet eens. Het enige waarvan hij zeker is, is de naam die hem gegeven is. Die hebben zijn ouders niet gekozen. Hij is overgeleverd door generaties monniken. Een naam die de mensen zijn gaan vrezen.
Efrem heeft nog nooit zijn verjaardag gevierd. Efrem heeft nog nooit iets gevierd. Hij heeft geen burgerservicenummer, geen hypotheek, banklening, en geen enkele verzekering of juridisch contract. Wat de wereld betreft bestaat hij niet.
Een dokter of tandarts zou naar zijn huid, ogen, beenderen en tanden kijken en schatten dat hij in de veertig is. Maar Efrem is nooit naar een dokter of tandarts geweest en dat zal ook nooit gebeuren. Ook is hij nooit naar een school, universiteit of andere instelling geweest, die hem had kunnen verstrikken in de werktuiglijke documentatie van zijn ontwikkeling. Ondanks zijn vier decennia op deze aarde zijn er geen officiële papieren die zijn naam dragen.
Om al deze redenen is de lange, jeugdig en Arabisch uitziende man een beetje ongerust als hij bij de douane zijn paspoort laat zien, en vervolgens uit een geldmachine in de hal van de luchthaven driehonderd euro opneemt van een internationale bankrekening die voor hem is geopend.
Efrems ware roeping is nog vreemder dan de raadselen die hem omringen. Hij is een heremiet, een kluizenaar, een lid van een orthodoxe sekte die zich heeft teruggetrokken uit de wereldlijke samenleving. Hij woont in een klooster, onvindbaar verscholen op de hellingen van het Libanongebergte. Afgezonderd. Bijna niets verbruikend.
Efrem is het meest vertrouwde lid van een zeer geheimzinnige en vereerde orde in de maronitische kerk en is de enige volgeling die de patriarch en gerespecteerde adviseurs zoals Nabih Hayek kunnen vertrouwen.
In opdracht van Hayek is hij naar Turijn gekomen. Het is voor hem pijnlijk om onder de mensen te zijn. Hij zou liever ingemetseld zijn in zijn cel in Libanon, met de hagioscoop, de sleuf met het luik waardoor hij zijn eten krijgt, als enige band met het bestaan. Maar dit is een noodzakelijk offer. Als de duisternis invalt, zit hij in kleermakerszit op de vloer van de goedkope kamer die hij vlak bij Turijn heeft gehuurd. Hij denkt na over wie hij is, waar hij vandaan komt en wat zijn plichten zijn.
Zijn DNA is voor de ene helft dat van een monnik en voor de andere dat van een krijger. Zijn bloedlijn gaat terug op de broeders die door de monofysieten uit Antiochië zijn gedood en op de kruisvaders die aan de grenzen van het Byzantijnse Rijk de zonen van de islam hebben afgeslacht. Hij herinnert zich nog goed hoe hij in de menigte stond toen de Heilige Vader zijn vaderland bezocht en verklaarde: ‘Libanon is meer dan een land, het is een boodschap.’
Efrem heeft geleerd dat hij meer is dan een man, hij is de hand van God.
Een vuist.
Een vuist die de goddelijke vergelding ten uitvoer zal brengen.