164
VLIEGVELD JFK, NEW YORK
Tijdens het overstappen op de vlucht naar L.A. weet Nic het cabinepersoneel zo te charmeren dat ze hem en Broussard betere plaatsen geven en hij vraagt een nieuwe passagierslijst en bijzonderheden over late boekingen in Genève. Er verschijnen geen mensen die op het laatste moment geboekt hebben op de schermen van de terminal – niet eens zijn naam of die van Broussard. Kennelijk laten datasystemen over de hele wereld je altijd in de steek als je ze het meest nodig hebt.
Tegen de tijd dat het vliegtuig opstijgt heeft Nic de nieuwe purser en de veiligheidsagent ontmoet, een taai ogende ex-militair die Ike heet en tegenover hem en Édouard aan de andere kant van het gangpad is gaan zitten. Ditmaal is de wetenschapper relaxter als het signaal klinkt dat de gordel niet meer om hoeft en Nic staat op om opnieuw een ronde te maken.
Glenda, de stewardess op de eerste etappe van hun reis, had toen al gelijk en nu weer – de mensen zitten waar ze maar willen. Af en toe lijkt niemand te kloppen met de passagierslijst. Vrouwen zitten in de stoelen van mannen. Kinderen zijn verdwenen. Bij alle toiletten en keukens staan rijen.
Tegen de tijd dat Nic weer in zijn stoel zit denkt hij dat er meer dan tien namen van mannen zijn waar hij geen gezicht bij heeft gevonden – ongeveer twee maal zoveel als op het stuk van Genève naar New York. Terwijl hij nadenkt over de ontbrekende mannen, wringt Broussard zich langs hem naar het gangpad.
‘Ik moet naar het toilet,’ legt hij uit, als hij de kritische blik van zijn metgezel ziet.
Nic houdt zijn ogen niet van de Fransman af. Hij zegt tegen zichzelf dat hij stom doet, dat hij zich moet ontspannen. Als er al een bedreiging was, dan hebben ze die op de snelweg bij Genève achter zich gelaten. Maar oude politiegewoontes zijn hardnekkig en hij kan het niet laten om de deur van het toilet in de gaten te houden en te wachten tot de wetenschapper weer verschijnt.
Hij krijgt een zenuwschok als een jonge vent in een crèmekleurig T-shirt en een spijkerbroek van de andere kant van het vliegtuig aan komt lopen en het afgesloten toilet probeert. Hij is mager en ongeveer één meter tachtig, gebruind en fit. Op de achterkant van zijn arm zitten schaafwonden en blauwe plekken. Op zijn kaak onder het rechteroor zit een snijwond die al dichttrekt.
Hij rammelt nogmaals aan de deur. Nic herkent het gezicht niet – niet van Genève en niet van zijn laatste ronde.
De rechercheur staat op en knikt naar Ike. De grote veiligheidsagent legt zijn boek weg en nadert via de andere kant van het gangpad. Nic kijkt of de onbekende een pistool heeft en bidt dat er hier in de lucht geen pistool getrokken gaat worden. Een stewardess wijst de man naar een ander toilet bij het gordijn een eind verderop.
Nic gaat achter hem aan. Terwijl hij nadert, bestudeert hij hem uitgebreid. Hij kijkt hoe zijn spijkerbroek valt, of er een kans is dat er een verborgen wapen – of explosieven – in een sok of een riem om zijn scheen is gepropt.
De onbekende probeert de deur van het toilet. Er zitten verse snijwonden op de knokkels van zijn rechterhand, die ook wat gezwollen zijn, alsof hij de laatste paar dagen heeft gevochten. Nic kijkt of Ike aan de andere kant van het gangpad even ver is als hij en botst dan onhandig tegen de man voor hem op.
De man draait zich om en geeft de rechercheur een duw. ‘Hé man, kijk uit waar je loopt!’
‘Sorry. Ik probeerde mijn horloge goed te zetten en zag je niet. Heb jij gehoord wat de stewardess zei, hoeveel uur New York achterloopt op Zwitserland?
De man neemt hem op. ‘Zes.’
‘Bedankt.’ Nic zet zijn klokje goed. ‘Ga je naar L.A. voor je werk of voor je plezier?’
‘Plezier. En op dit moment bederf jij dat.’ Hij draait zich om.
Aan de andere kant komt Ike behoedzaam door het gordijn van de keuken, zodat de onbekende klem zit tussen Nic en hem.
Nic draait hem weer terug. Aan zijn ogen is te zien dat hij niet bang is voor eventuele onaangename gevolgen. ‘Ik ben nog niet klaar met jou.’
De man kijkt hem kwaad aan. ‘Ben jij soms van de politie?’
‘Toevallig wel.’ Nic klapt zijn legitimatie open. ‘Wat zijn je naam en je stoelnummer?’
De veiligheidsagent leunt tegen een muur. Zijn hand gaat naar zijn rug, waar hij de taser onder zijn jack achter zijn broekriem heeft gestoken.
‘Manton. Jimmy D.’ Hij zoekt in zijn zak en haalt er het strookje van een ticket uit.
Nic neemt het aan en vergelijkt het met de passagierslijst. Hij geeft het terug en knikt naar de geschaafde hand van de man. ‘Heb je pas nog gevochten?’
Hij voelt aan zijn gehavende knokkels. ‘Nee. Sinds de middelbare school heb ik niemand geslagen. Ik heb mezelf gestoten bij het skateboarden. Dat is wat ik doe. Werk en plezier. Ik skate en surf. Word daar ook best goed voor betaald. Is dat verboden of zo?’
‘Nog niet. Ik weet een beetje over surfen, maar vertel me eens, meneer Manton, wie zijn volgens ú de beste boarders?’
De ogen van de man beginnen te blinken. ‘Mick Fanning – absoluut. Hoewel ik die Hawaïaan, Torrey Meister, ook goed vind. Mijn stijl lijkt meer op die van hem.’
Nic kijkt nogmaals naar de passagierslijst. Hij is ervan overtuigd dat de man is wie hij zegt – de zoveelste zelfingenomen idioot die de kost kan verdienen door in Malibu sponsors te vinden.
Verderop in het gangpad komt Édouard uit het toilet. Hij gaat terug naar zijn plaats. Ike ziet Nic kijken en loopt weg om de wetenschapper in de gaten te houden.
Nic is klaar met vragen stellen. ‘Veel plezier in Californië, Jimmy D. en doe voorzichtig.’ Hij geeft hem een speelse stomp tegen zijn arm en loopt terug naar Broussard.