130
NICE
Het mobieltje op de bijrijdersstoel gaat.
Efrem neemt op. ‘Ja.’
‘Waar ben je?’ vraagt Carlotta Cappellini bruusk.
‘Ik ben bij de villa. Hun lichten zijn aan. Ik zie de auto waarin de Amerikaan reed.’
Ze weet dat hij de Fiat van Fabio Goria bedoelt. ‘Ze zijn er niet. De Amerikaan ook niet.’
Hij speurt het terrein af. ‘Hoe bedoel je?’
‘Precies zoals ik net zei. Onze communicatie-eenheid heeft met een gps-peiling de positie van Édouard Broussards telefoon bepaald. Omdat die met een snelheid van vijftig kilometer per uur naar het westen ging, is het redelijk om aan te nemen dat hij in zijn auto zit en op weg is naar het vliegveld.’
Hij start de motor. ‘Hebben jullie het signaal nog?’
‘Si.’ Ze kijkt naar de kaart op haar computer en de flitsende oranje stip. ‘Als je op weg gaat, zal ik je gidsen.’
Hij haalt de auto van de handrem en rijdt de hoofdweg langs de Promenade op.
‘Heb je kunnen voorkomen dat het pakje wordt verzonden?’
Hij was al bang dat ze die vraag zou stellen. ‘Ik was te laat. Het was al weg.’
‘Te laat?’
Hij verklaart liever niet wat hem heeft opgehouden. Hij kon Craxi niet langzaam in die tombe laten sterven, en hij kon zich het risico ook niet veroorloven dat de man misschien zou ontsnappen.
Cappellini is furieus. ‘En als iemand bij die pakketservice je nu heeft herkend of je signalement heeft doorgegeven?’
‘Dat zal niet gebeuren.’
‘Hoe kun je daar zo zeker van zijn?’
‘Ik weet het zeker. Er is alleen nog as van over. As kan niet spreken.’