139
HET BUREAU AAN 77TH STREET, LOS ANGELES
‘Waar is hij?’ De wolfachtige blik in de ogen van Tyler Carter getuigt van zijn gespannenheid.
De arrestantenbewaker kijkt op en ziet een rechercheur die zijn manieren vergeten lijkt. ‘Ook goedemorgen, agent. En hoe is het met u? Tijd geleden dat we elkaar gezien hebben.’
‘Zit me niet te stangen, Jim. Je weet hoe ik op deze vent gebrand ben.’
‘Hij zit beneden alleen opgesloten. Ik breng u er wel heen.’ Jimmy Berg licht het hekje op dat zijn balie scheidt van de doorgang waar dienders gevangenen opbrengen. ‘Dokter Jenkins is op dit moment bij hem.’
‘Jim, ik zei dat niemand bij hem mocht.’
‘Dat weet ik, maar beste topper, het kost mij mijn pensioen als die vent hier overlijdt, en geloof me, deze idioot moest absoluut door een dokter onderzocht worden.’
‘Waarom?’
‘Dat zul je zelf wel zien.’ Ze lopen langs de rij cellen tot ze bij de cel komen die Berg bedoelde. Hij opent de metalen deur en gaat opzij. Er glijdt een brede glimlach over zijn gezicht als Carter langs hem schiet.
Carl Jenkins, de dienstdoende politiearts, staat over een man gebogen die languit op een lage brits ligt.
‘Ik ben rechercheur Carter. Ik heb de leiding over het onderzoek.’
‘Dat geloof ik best.’ De medicus van middelbare leeftijd heeft een hechtnaald in zijn hand. ‘Maar tenzij u ook in de geneeskunde bent afgestudeerd of naaien uw hobby is, gaat u nu even naar buiten en laat mij mijn werk afmaken.’
Carter krijgt de patiënt voor het eerst duidelijk te zien. ‘Godallemachtig, wat is er met hem gebeurd?’
Jenkins schudt zijn hoofd. ‘Naar buiten, rechercheur.’
Carter staat aan de grond genageld. De man op het bed zit onder de wonden. Zijn borst is een kleverige massa opgedroogd bloed. De kruisvormige sneden zitten over zijn hele lichaam, zijn hoofd, zijn gezicht, zijn oogleden en zijn wangen – zelfs tot op zijn neusbrug. Carter kan zijn ogen niet geloven. Die gestoorde klootzak heeft zijn eigen tepels en oorlelletjes afgesneden.