32
LIBANON
Achter een dicht cederbos, verborgen in de schaduwen van de met sneeuw overdekte hellingen van het Libanongebergte, voert een ovenmeester een taak uit die al eeuwenlang in zijn familie is doorgegeven.
Zijn naam is Ziad Keffy. Hij is veertig, kaal en dik. Zijn huid is kastanjebruin geblakerd door de brandende zon. Zodra hij in de buurt van de opening van de gloeiend hete oven komt ziet zijn naakte, van het zweet glimmende buik eruit alsof hij op knappen staat. Keffy’s tientallen jaren lange vakkennis vertelt hem dat de oventemperatuur op het benodigde peil is, en de klei in de oven begint te flikkeren als gesmolten goud. Hij staat voor het vuur en kijkt toe.
Van tijd tot tijd blust hij de enorme oven met water om de glazuurlaag te krijgen die de bakstenen zal beschermen. Ze zijn allemaal met de hand gemaakt door zijn team van gespecialiseerde werklieden, die hun persoonlijke merktekens in de kostbare blokken hebben gegrift.
Keffy wendt zich van de oven af om even naar de arbeiders te gaan. Het is een korte ontsnapping aan de brandende hitte. Sommigen mengen klei en water en anderen drijven ossen over een vers mengsel om het tot een dikke smurrie te vertrappen. Weldra scheppen ze die in houten lijsten, waarna ze de bakstenen snijden met de pees van een boog voordat ze naar de oven worden gebracht om gebakken te worden.
Het is heet en vuil werk. Zware arbeid die je leegzuigt en je organen van binnenuit doet verdrogen. Bijna altijd verga je van de dorst. Achter hem hoort Keffy de stem van zijn broer. ‘Ze zijn klaar voor je. Ze zeggen dat het tijd is dat je komt.’ De lange, slanke Dany, tien jaar jonger dan hij, lijkt zo weinig op Ziad dat het moeilijk te geloven is dat ze familie zijn.
Met een vuile lap die om zijn middel is geknoopt veegt de ovenmeester het zweet van zijn voorhoofd. ‘Dan zal ik ze gehoorzamen,’ zegt hij. ‘Laat niemand bij het vuur.’ Hij is altijd bang dat iemand zijn werk zal bederven of zichzelf zal verwonden. Als dat zou gebeuren, zou de hel losbreken.
Hij heeft geen verende tred als hij gebukt door een kleine bakstenen poort gaat en een koude, stenen trap afdaalt naar het duizend jaar oude gebouw dat het bos domineert. De haren op zijn armen gaan overeind staan. Deels door de temperatuurverandering. Maar voornamelijk door de taak die hij aanstonds gaat uitvoeren.
Zoals Ziad de enige is die het bakken van de bakstenen wordt toevertrouwd, zo is hij ook de enige die erbij wordt gehaald om op het gebruik ervan toe te zien. Zijn leren sandalen klepperen zacht galmend als hij door de smalle spleet van een ondergrondse gang loopt. Hij schudt zijn hoofd tijdens het lopen, want hij kan niet begrijpen hoe mensen langere tijd hier beneden kunnen blijven, hoe ze kunnen leven zoals ze doen.
De gang komt uit op een groot ondergronds plein. Het enige licht is dat van kaarsen rondom de centrale fontein. In het midden van het water dat voortdurend plassen vormt staat een standbeeld. Het is een lange gestalte, met een streng gezicht. De heilige die de grondlegger van het klooster was. Ziad slaat een kruisje en buigt eerbiedig het hoofd wanneer twee monniken in zwarte gewaden naar hem toe komen. De oudste heeft een voorhamer in zijn met levervlekken overdekte handen; de jongste – een jongen niet ouder dan achttien – heeft drie stenen beitels. De ovenmeester vraagt zich af waarom de tiener niet het zware gereedschap draagt. Misschien lopen zelfs hier mannen nog steeds graag te koop met hun mannelijkheid.
‘Is het dezelfde?’ vraagt hij angstig.
De oudste zegt niets maar zijn ogen bevestigen het. De oude man spreekt nooit. Dat wil zeggen, hij heeft al meer dan een halve eeuw niet gesproken. Ziad klemt zijn lippen op elkaar en neemt de hamer van de monnik over. ‘Gaat u alstublieft voor, Broeder.’
Terwijl hij achter hen aan loopt, denkt hij aan het werk dat hem te wachten staat. Hoe hij het best de eerste slag kan plaatsen. Hoe hij de minste schade kan toebrengen aan het piepkleine maar heilige gebouwtje dat hij pas heeft gemaakt. En vooral, hoe hij kan voorkomen dat hij het menselijke beest verwondt dat daar zo kort geleden in is opgesloten.