19
HET CENTRUM VAN LOS ANGELES
De bel aan de muur rinkelt.
Tijd om uit te klokken. Een juichkreet rolt als een golf door de werkplaats. Het onophoudelijke geraas van oude naaimachines maakt plaats voor rauwe vrouwenstemmen. Emma blijft met haar hoofd gebogen bij haar machine terwijl de heksen in een rij weglopen.
‘Vlekkie, hé kuttenkop.’ De kreet komt van Jenny Harrison, de ergste heks van allemaal. ‘Rij mijn limousine voor. Ik wil ervandoor.’ Haar kliekje moet hier om giechelen.
Varley probeert haar te negeren. Pestkoppen pesten meer als ze je zien lijden – die les heeft ze lang geleden geleerd.
‘Waardeloze trut, ik zou je vlekkerige klont de laan uit moeten sturen.’ Harrison geeft Emma in het voorbijgaan een klap voor haar hoofd.
Het duurt een paar minuten voor de ruimte verlaten is en het spottende gelach en de beledigingen verdwenen zijn.
Stilte. Vrede. Waardigheid.
‘Emma.’
Ze kijkt op. Daar staat haar baas. Vissenkop. De man op wie ze koffie heeft gemorst.
‘Tijd om te gaan.’
‘Ik haat ze.’ Ze wil niets zeggen, maar de woorden in haar hoofd ontvallen haar gewoon. Ze vertrekt haar gezicht. ‘Ik wou dat die stomme Jennifer Harrison vast bleef zitten in een van die machines en...’
‘Ze is het niet waard.’ Vissenkop loopt langs haar. ‘Vergeet haar en ga naar huis.’ Hij begint te controleren of alle naaimachines zijn uitgeschakeld.
Emma ruimt haar spullen op en loopt naar de deur. Dan bedenkt ze iets. Ze draait zich om en loopt terug naar hem. ‘Ik wilde alleen nog zeggen dat het me spijt van vanochtend.’ Haar ogen gaan naar de donkere vlek in zijn broek. ‘Ik zal de stomerij betalen – als dat nodig is.’
Hij kijkt haar niet aan. ‘Dat is het niet.’
‘Oké. Nou, als het wel nodig is – als u van gedachten verandert – dan zal ik het betalen. U kunt het op mijn loon inhouden.’
Hij doet de tl-bakken in de werkplaats uit. ‘Niet nodig.’
‘Goed. Nou, goedenavond dan.’ Ze voelt zich nog steeds rot als ze naar het toilet gaat. Het is een lange reis naar huis, twee bussen en dan nog twintig minuten lopen. Ze wil niet dat ze onderweg naar de wc moet. Ze haat de wintermaanden. Het is donker als ze om zes uur vertrekt en het is donker als ze om zes uur opstaat. Op een dag zal ze genoeg geld hebben voor een auto – zoals haar moeder zegt, in L.A. moeten alleen de armen lopen. Ze klokt uit bij de voordeur en doet haar jas dicht tegen de kou.
‘Hé, wacht even.’
Ze draait zich om op de trap en ziet Vissenkop achter haar, met de sleutels van de deur in zijn hand.
‘Wil je een lift? Ik kom vlak langs waar jij woont.’
Gewoonlijk zou ze nee zeggen. De meeste avonden zou ze te verlegen zijn om daarop in te gaan. Maar vanavond is ze uitgeput en heeft ze behoefte aan gezelschap. ‘Dat zou geweldig zijn. Dank je.’
Hij glimlacht en sluit de deur af.
Misschien was het toch niet zo slecht dat ze koffie op hem had gemorst.