12
HET BUREAU AAN 77TH STREET, LOS ANGELES
Als Nic zijn volgende internationale telefoontje pleegt, is het vrijdagavond acht uur. Vrijdagavond in Californië en zaterdagmiddag twee uur in Gordon’s Bay in Sydney. Terwijl hij het nummer intoetst, roept hij een kaart van Google Earth op. Op het scherm zoeft hij over het prachtige Australische schiereiland, langs de prachtige oceaankust rond Dunningham Reserve en Bundock Park en dan over de noordelijke kaap, waar zich de exclusieve residenties van multimiljonairs bevinden.
Ditmaal neemt Dylan Jacobs zijn eigen telefoon op en het klinkt niet alsof het mediteren en de zonneschijn hem erg ontspannen hebben. ‘Jacobs,’ snauwt hij, geïrriteerd.
‘U spreekt met Nic Karakandez, meneer Jacobs.’ De stem van de diender is kalm en vriendelijk. ‘Even voor de duidelijkheid, u bent toch Dylan Jacobs, de echtgenoot van Tamara Jacobs de Hollywoodschrijfster?’
‘Waarom wilt u dat weten, meneer Karikez?’
‘Karakandez – Rechercheur Kar-a-kan-dez van de politie van Los Angeles.’
‘Ik ben inderdaad Dylan Jacobs. Tamara is mijn vrouw.’ De agressie is uit zijn stem verdwenen. ‘Waarom belt u mij, rechercheur?’
‘Ik vrees dat op Manhattan Beach het stoffelijk overschot van een vrouw gevonden is. Op grond van foto’s die wij hebben gekregen lijkt het dat van Tamara te zijn.’
‘Lieve God. Dat kan niet...’
‘Meneer Jacobs, het spijt me dat ik u zo bel, maar ik ben rechercheur bij Moordzaken en wij beschouwen de dood als verdacht.’
Het spreken kost Jacobs moeite. ‘Dit is niet waar. Dat kan gewoon niet. Weet u zeker dat het Tamara is?’
Nic taxeert de stem aan de andere kant en besluit dat de schok ongeveinsd lijkt. ‘Wij weten het zo zeker als we maar kunnen zonder identificatie door bloedverwanten.’ Er zit hem echter één ding dwars, iets wat hij toch even moet noemen. ‘Meneer Jacobs, ik heb alle berichten op het antwoordapparaat van uw vrouw afgeluisterd en ondanks het feit dat ze al meer dan vierentwintig uur vermist wordt, zit er geen een van u bij.’
Jacobs slaakt een lange zucht. ‘Wij praten niet veel met elkaar, rechercheur. Misschien één keer per week. Soms minder. Wij zijn van elkaar vervreemd, al jaren. Ik heb een huis hier in Sydney met mijn partner – ik geloof dat u hem eerder heeft gesproken.’
Nu snapt Nic hoe het zit – een rijke getrouwde man die bijna in de herfst van zijn leven uit de kast komt. Waarschijnlijk omwille van zijn vrouw stemt hij ermee in om zo lang mogelijk de schijn van heteroseksueel fatsoen op te houden. ‘Meneer Jacobs, zo direct zal iemand van de politie van Nieuw-Zuid-Wales bij u aankloppen en u een foto laten zien die wij gescand hebben en naar hem hebben toegestuurd. U moet voor ons officieel bevestigen dat het uw vrouw is – begrijpt u dat?’
‘Ik begrijp het. Is er dan een kans dat u zich vergist?’
‘Dat denken wij eigenlijk niet. De identificatie is vooral een formaliteit.’
‘O.’
‘Het spijt me heel erg van uw verlies en het feit dat wij dit moeten doen. Ik zou ook graag willen dat de politieagent u een paar vragen stelt, om te kijken of u ons kunt helpen om degene te vinden die verantwoordelijk is voor de dood van uw vrouw. Kunt u dat voor ons doen?’
De dood van uw vrouw. De woorden doen Jacobs verstommen. Hij en Tamara zijn al geruime tijd uit elkaar maar hij kan zich niet voorstellen dat hij haar nooit meer zal zien. Zich nooit meer zal afvragen hoe het met haar gaat, nooit meer zal hopen dat ze hem heeft vergeven en een goed leven zonder hem heeft.
‘Heeft u mij gehoord, Meneer Jacobs?’
Hij kan het nog steeds niet geloven, maar knikt naar de telefoon. ‘Ja,’ weet hij uiteindelijk uit te brengen. ‘Ik heb u gehoord.’ Met een hol gevoel legt hij de hoorn weer op de haak.
Zijn wereld is veranderd. Zijn vrouw is dood. Hij is niet meer getrouwd.