4
MANHATTAN BEACH, LOS ANGELES
De zware lijkwagen van de patholoog-anatoom, een wit Dodgebusje met getinte ramen, trekt sporen in het schone strand als hij met zijn droeve vracht verdwijnt. Drommen sensatiebeluste zwemmers keren als zombies terug naar hun handdoeken en ligstoelen, alsof er niets gebeurd is. Het leven gaat door – zelfs na de dood.
Nic Karakandez verlaat de met lint afgezette plaats delict en loopt over het amfibische slappe koord tussen zand en zee, de lijn waar het donkere water over het witte zand spoelt om dan mysterieus te verdampen in het schuim van de zich terugtrekkende branding. Terwijl hij naar de schitterende horizon kijkt, steekt er een noordoostenwind op.
Hij heeft het gehad met Moordzaken.
Eigenlijk met alle politiezaken. Hij heeft opgezegd. De gespierde, één meter tachtig lange diender heeft die beslissing al jaren geleden genomen, na een incident waar hij niet over praat – het soort incident waarna de meeste goede dienders ermee zouden kappen. Sindsdien maakt hij pas op de plaats, houdt hij de schijn op, zit hij zijn tijd uit tot hij genoeg geld heeft gespaard, zijn vaarbewijs heeft gehaald en klaar is met de reparaties aan zijn kleine sloep. Over dertig dagen zal hij de zonsondergang tegemoet zeilen om een heel nieuw leven te beginnen.
Mitzi kijkt om naar het verdwijnende lint en de agenten in uniform die ze net opdracht heeft gegeven om de zich vergapende zombies te ondervragen. ‘Hoe denk je dat die gek haar heeft gedumpt? Ik bedoel, ik heb daar geen bandensporen gezien en het zand is zo zacht als mijn buik.’
Nic wijst naar het oosten, naar een zwarte streep die van de kustweg dwars over het strand naar een blokvormig gebouw een eindje de zee in loopt. ‘Daar is de Roundhouse. Ik denk dat hij de pier af is gereden zo ver als hij kon, toen zijn kofferbak heeft geopend en haar lijk gewoon van de pier heeft laten glijden.’
‘Daar kan ik me iets bij voorstellen. Zo te zien woog ze nog geen veertig kilo. Dat zou een makkie zijn.’ Mitzi staart naar het einde van de pier met het zeebiologisch lab en het aquarium, een grote trekpleister voor de rijke buurtbewoners en hun kinderen. Maar niet die van haar. Haar dochters, een tweeling, zijn allergisch voor alles wat maar wetenschappelijk is. Ze zouden liever voetballen, videogames spelen of de buurjongens pesten.
Terwijl zij en Nic in de richting van de pier sjokken, ziet Mitzi opeens in een flits de dode vrouw voor zich. ‘Is het jou opgevallen dat onze onbekende dode nog steeds sieraden droeg?’ Ze draait de kleine trouwring die al bijna twintig jaar om haar vinger zit rond en wuift ermee voor Nics gezicht. ‘Ze had een steen die zo groot was dat padvinders erop kunnen kamperen.’
‘Het was in elk geval geen beroving,’ merkt Nic op. ‘Gezien de grofheid van de andere verwondingen zou onze dader niet aarzelen om haar vinger af te hakken als hij die glimmer had willen hebben.’
‘Maar wat dan? Een uit de hand gelopen ontvoering?’
‘Misschien, maar dan zou ik een losgeldeis hebben verwacht. Zelfs als de echtgenoot – aangenomen dat die er is – zo bang was gemaakt dat hij ons erbuiten hield.’
Mitzi denkt terug aan het lijk. ‘Ja, dat klopt niet. Ontvoerders maken hun slachtoffer af nadat er over het geld is onderhandeld, niet daarvoor. Tegen die tijd is de familie zo gestrest als een kip en komen ze altijd hard hollend naar ons. Als het een ontvoering was, zouden we dus iets gehoord moeten hebben.’
Terwijl ze over het laatste stuk strand naar de pier lopen, denkt Nic dat de moord de sporen van een professional draagt – zij het een gestoorde. ‘De laatste keer dat ik zoiets heb gezien, ging het om Italianen in de Valley,’ zegt hij. ‘Ze hadden een van hen aan mootjes gehakt nadat hij hen had tegengewerkt. Wraak, doodordinaire wraak.’
Mitzi fronst haar voorhoofd. ‘Denk je dat zij zich met de georganiseerde misdaad inliet?’
‘Zou kunnen. Stel je heel even voor dat zij de vrouw van een gangster is en dat haar kerel erachter komt dat ze hem bedriegt.’ Hij steekt zijn hand uit en trekt Mitzi op. ‘Eerst wil ze niet zeggen wie de gast is die over haar heen gaat, maar als ze het uiteindelijk toch zegt, blijkt de betreffende Don Juan de broer of de beste vriend van manlief te zijn. Boem.’ Nic slaat in zijn handpalm. ‘De baas wordt helemaal emotioneel. Hij denkt dat er niets anders op zit dan dat iemand haar verminkt en afmaakt.’
‘Wat heb jij een zieke fantasie.’
‘Zo heb ik het van jou geleerd.’ Hij kijkt over haar heen, de brede pier af die naar het hoekige gebouw met de rode dakpannen leidt. Aan beide kanten loopt een hekwerk met vier metalen spijlen dat over het water hangt. Het komt tot aan zijn borst. Hij had gelijk. Als je hier met een auto komt, zou het heel makkelijk zijn om een lijk over de rand te kieperen.
Mitzi gaat op haar hurken zitten. ‘Veel bandensporen hier.’ Ze gebaart met haar hand naar het stuk vlak voor haar. ‘En godzijdank een mooi zandlaagje waarin zo’n beetje alles wat hier de laatste tijd is gekomen en gegaan een afdruk heeft gemaakt.’
‘Ik zal een stel agenten de pier laten afzetten en de technische recherche op de bandensporen zetten.’ Hij pakt een mobieltje en gaat terwijl hij belt op het hekwerk zitten.
Mitzi pakt de kleine camera die ze altijd bij zich heeft en maakt een paar foto’s. Soms komen de technische jongens te laat en zijn de sporen verdwenen. Het zekere voor het onzekere.
Tien minuten later arriveert een zwaarlijvige agent met een rood gezicht en een uniform vol zweetplekken met een jonge politiefotograaf. Terwijl Mitzi hen instrueert, loopt Nic een paar meter bij hen vandaan om te kijken hoe de branding rond de pijlers van de pier spoelt. Het witte schuim bevat beelden. Abstracte beelden, die openstaan voor elke interpretatie. Sommige mensen zien galopperende paarden, of Vikingen of zeegoden.
Nic ziet de vrouw en het kleine zoontje die hij heeft verloren.
Ze liggen in een zee van hun eigen bloed. Hun ogen zijn naar achteren gerold als ranzige schelpdieren.
En telkens als hij ze ziet – wanneer zijn hart breekt door hun onverwachte verschijning – doet hij niets om ze te verdringen, niets om de schuld van zichzelf af te wenden.
Carolina had gewild dat hij even een blokje omging met de kinderwagen. Max huilde en van een ommetje leek hij altijd rustig te worden. Maar Nic zat vast aan de telefoon – een werktelefoontje op zijn vrije dag. Ze kreeg er genoeg van en ging uiteindelijk zonder hem. Twee straten verderop ging ze naar een supermarkt. Als Nic erbij was geweest, zou het anders zijn gelopen. Hij had meteen geweten wat er aan de hand was – de crackverslaafde die de kassa leegroofde, nerveus en paranoïde, een menselijke tijdbom die elk moment kon afgaan; de sukkel van een winkeleigenaar die de held wilde uithangen door een pistool te pakken dat hij onder de toonbank met tape had vastgemaakt en de klanten die in paniek raakten en schreeuwden, zodat het een nog grotere heibel werd.
Het was Armageddon geweest.
Toen het wapen boven de toonbank uitkwam, slachtte de junkie iedereen af. Vervolgens bleef hij daar verdwaasd staan. Toen de politie kwam, stond hij nog steeds naar het bloedbad te staren. Dat ene moment van waanzin van een schooier kostte tien goede mensen het leven en betekende voor hun familie levenslang lijden.
‘Als de moordenaar haar hier heeft gedumpt, komt hij niet uit de buurt.’ Mitzi is weer aan het ijsberen.
‘Wat?’ Nics gedachten lopen nog drie jaar achter.
‘De oceaan.’ Ze wijst voorbij het hekwerk om zijn aandacht te trekken. ‘Het water is hier te ondiep. De dader dacht waarschijnlijk dat het dieper was. Toen hij haar over de rand gooide, moet hij gedacht hebben dat het lijk voorgoed verdwenen zou zijn.’
‘Misschien was het hoog water,’ zegt Nic, eindelijk met zijn hersenen en zijn lichaam in dezelfde tijdzone. ‘Of het kon de vent niet schelen. Het kan zijn dat hij alleen wilde dat ze lang genoeg verborgen bleef om hem de stad uit te laten gaan.’
‘Goed van je,’ zegt ze met een glimlach die duidelijk maakt waarom tien jaar geleden elke diender in de wijk de tijd nam om bij haar bureau langs te lopen. ‘Ik zal je missen wanneer je als krabbenvisser voor Deadliest Catch werkt.’
Hij lacht. ‘Heeft Discovery Channel ook nog andere programma’s dan die ellende?’
‘Het kijken niet waard.’
Ze lopen achter elkaar naar de rand van de pier, dicht bij het hekwerk, om niet nog meer bandensporen te verstoren. Hij loopt langzaam rond het gebouw van het aquarium en het zeebiologisch lab, terwijl hij met zijn hand over zijn ogen naar boven kijkt. Uiteindelijk vindt hij wat hij zoekt.
‘Surfcamera’s.’ Hij wijst naar twee kleine camera’s aan het uiteinde van lange palen. ‘Je kunt online in real time naar beelden van die dingen kijken.’
‘Maak me af voordat mijn leven zo saai wordt dat ik daar zelfs maar aan zou denken.’
‘Ieder het zijne, Mitz.’ Hij wijst op een andere stalen paal, met bovenaan een bewakingscamera. ‘Kijk, dat is meer iets voor jou.’ Hij gebaart als de presentator van een teleshoppingkanaal die een of ander prul aanprijst dat alleen de komende tien minuten gekocht kan worden. ‘Een kanaal dat alleen beschikbaar is voor knappe, getalenteerde dienders van de LAPD en waarop – hopelijk – alle unieke beelden van de vrouwenmoordenaar van Big Rock te zien zijn.’