109
TURIJN
De zwarte metalen regenpijp blijkt net zo goed als een ladder. Hij is aangelegd in een tijd dat bouwers zich meer zorgen maakten om stortbuien dan om beveiliging en hij komt zo dicht bij het raam op de bovenverdieping dat Goria als hij omhoogklimt een been kan uitsteken naar de stenen latei van het raam.
Als hij over de uitstekende rand schuifelt, ziet hij een man en een vrouw in bed. Heel even denkt hij dat ze slapen. Dan ziet hij de rode stroom tussen hen in. Hij draait zich zijwaarts, leunt tegen het kozijn en laat zich op één knie zakken. Met zijn palmen tegen het glas schuift hij het deels geopende raam omhoog, om vervolgens door de spleet naar binnen te klimmen.
De man is het dichtst bij hem. Hij ligt op zijn rug. Met zijn hoofd naar links gedraaid. Zijn handen zijn aan de bedstijlen vastgebonden en zijn keel is doorgesneden. De vrouw ligt rechts van hem. Opgerold op haar zij. Haar handen en haar voeten zijn op haar rug gebonden. Haar lange zwarte haar kan een dodelijke nekwond net niet verhullen.
Goria slaat een kruisje. Hij stapt over het dikke dekbed dat op de grond ligt en kijkt beter naar het lijk van Mario Sacconi. Het gezicht zit onder het bloed. Zo te zien is zijn neus gebroken, maar er is ook een meer curieuze wond – een diepe steekwond door de linkerwang. Hij heeft genoeg ervaring om te weten dat die met een stiletto is toegebracht, waarschijnlijk dezelfde waarmee de ene steekwond in de luchtpijp is toegebracht. De snee is klinisch. Professioneel.
Sacconi’s benen zijn opgetrokken en het bloed heeft een plas gevormd tussen zijn knieën en zijn borst. Goria verlegt de benen een stukje. Het is een bloederige bedoening maar hij weet vrijwel zeker dat de wetenschapper door het hart is gestoken. Hij stapt achteruit en loopt om het bed naar de vrouw. Ze is jong – hooguit halverwege de twintig – en mooi. Of althans, dat was ze.
Haar prachtige lichaam heeft maar twee wonden – eentje door de keel en eentje door het hart. Goria stelt zich even voor hoe het gedaan is. De moordenaar moest haar lange haar naar achteren trekken en haar recht in de ogen kijken terwijl hij het lemmet door haar luchtpijp duwde. Terwijl ze naar lucht hapte, had hij haar spartelende lichaam vast moeten houden om het mes in positie te brengen en het door haar hart te duwen.
Hij kijkt tussen de benen van de jonge vrouw en buigt zich diep voorover om onder haar borsten te kijken. Ze lijkt niet te zijn aangerand. Professionele moorden. Niets meer. Niets minder. Hij gaat naar beneden en doet de voordeur open.
Nic staat een eindje verderop en kijkt gespannen. ‘Waarom duurde het zo lang?’
‘Sacconi is dood. Evenals de vrouw die bij hem was. We waren te laat.’
Nic stapt in de richting van de deur.
‘Nee. Je kunt niet naar binnen.’
‘Wat?’
‘Ik moet de politie bellen. We kunnen niet weglopen als er twee lijken liggen en we kunnen de plaats delict niet meer verstoren dan ik al heb gedaan.’
‘Bel ze dan maar. Ik ga toch naar binnen. Degene die deze mensen heeft vermoord kan best ook de moordenaar van Tamara Jacobs zijn.’
Goria laat hem er met tegenzin langs. Nic loopt met twee treden tegelijk de trap op. Er staat maar één slaapkamerdeur open en hij ruikt de dood al voordat hij zelfs maar een voet over de drempel heeft gezet. Het witte onderlaken druipt van het bloed en het meisje kijkt zijn kant op als hij binnenkomt. Hij blijft stilstaan, pakt zijn BlackBerry en schakelt de camerafunctie in. Snel en professioneel loopt hij de kamer rond, terwijl hij zo veel mogelijk foto’s neemt. Hij gaat op een stoel bij een toilettafel staan en neemt ook een reeks foto’s van bovenaf. Vervolgens gaat hij dichterbij staan en legt alle verwondingen vast.
Hij hoort Goria beneden in zijn mobieltje spreken. De politie zal weldra onderweg zijn. Hij stopt de BlackBerry in zijn zak, haast zich naar de aangrenzende badkamer en trekt de rol wc-papier van de houder.
Het dode stel ligt vlak naast elkaar op bed – de moordenaar moet ze eigenhandig verplaatst hebben, is waarschijnlijk met zijn kleren of zijn lichaamshaar langs hen gestreken. Op het touw waarmee Sacconi is vastgebonden vindt hij twee korte donkere haren, mogelijk van de handen van de moordenaar toen hij de knopen legde. Nic scheurt een paar velletjes wc-papier af, legt de haren zorgvuldig in het midden en vouwt de velletjes dan beschermend rond zijn monster.
Zijn oog valt nogmaals op het dode meisje. De tape. Er is een kleine kans dat de vingerafdrukken van de moordenaar op de tape zitten die over haar mond is geplakt. Nic weet dat een patholoog het zal kunnen zien als hij de tape verwijdert. Hij weet ook dat de carabinieri razend zullen zijn als hij met stoffelijk overschot knoeit.
Maar hij doet het toch. Hij reikt over het meisje, pakt de rand van de tape en peutert die los. Hij wil niet dat de tape aan zichzelf blijft plakken – dat zou de afdruk kunnen bederven. Snel maar zorgvuldig plakt hij de tape op een make-upspiegel en strijkt hij hem glad.
‘Kom op, Nic.’
‘Een minuut.’
Hij pakt een krukje en slaat de spiegel kapot. Terwijl hij de scherven opraapt, hoort hij voetstappen op de trap. Snel brengt hij de lange scherf in veiligheid.
Goria staat ontzet in de deuropening, met zijn mobieltje nog in zijn linkerhand. ‘Wat doe jij nou?’
‘Laat maar. Geef me je autosleutels.’