88
ITALIË
Roberto Craxi voelt al zijn negenenvijftig jaren en daar heeft hij ontzettend de pest over in. Terwijl hij bij bewustzijn komt, zet hij zijn gedachten op een rijtje en reconstrueert hij hoe hij is aangevallen en zo makkelijk is verslagen.
Er was een tijd dat niemand tegen hem op kon. In de bloei van zijn leven was hij altijd slimmer, behendiger en sterker dan de grootste, snelste en wreedste tegenstander. Maar nu is alles anders. De metalen strop die iemand strak om zijn nek trok is een onmiskenbaar teken dat die tijd voorbij is. Hij heeft zijn vijand niet eens gezien.
Hij vermoedde meteen al dat de geluiden buiten het huisje een valstrik waren – maar wat had hij anders moeten doen? Daar in het donker blijven zitten met zijn pistolen in de aanslag en hopen dat zijn vrouw niet tussen twee vuren zou raken? Vergeet het maar. En was Roberto bang voor het donker? Helemaal niet. De duisternis was zijn vriend, een oude makker met wie hij lange gevechten en veel bloedvergieten had gedeeld. In het duister had hij het meest het gevoel dat hij leefde.
Tot vanavond. Tot hij zijn gelijke vond.
De man die hem gevangen houdt had precies geweten wat hij zou doen. Hoe hij ineengedoken en stilletjes het huisje uit zou glippen om er – ongehaast en omzichtig – in een cirkel omheen te sluipen en zich ervan te verzekeren dat zijn vrouw veilig was voordat hij in het kreupelhout langs de toegangsweg verdween.
Eerst dacht hij dat hij aan een overhangende tak was blijven haken, in het ergste geval een in het kreupelhout woekerende wilde roos. Toen werd het opeens aangetrokken rond zijn nek. Zodra de onbreekbare draad zijn luchtpijp afsnoerde, besefte hij dat hij in de problemen zat. Eén snelle ruk en hij was dood.
‘Verroer je niet, dan laat ik je leven.’
Hij zal nooit de eerste woorden van de man vergeten. Dat is wat hij gezegd zou hebben. Wat hij ook vaak genoeg heeft gezegd. Een duidelijke, professionele instructie van iemand die de touwtjes in handen heeft en dat ook weet.
Maar natuurlijk had Roberto zich verroerd. Hij had geprobeerd zijn aanvaller te grijpen. Maar dit soort strop had hij nog nooit meegemaakt. De draad zat niet vast aan twee houten greepjes, het was eerder een lasso, verbonden aan een lange, metalen staaf. Roberto kon niet eens in de buurt van zijn aanvaller komen, laat staan hem van zich afslaan.
De man in de schaduwen hield de staaf gewoon stevig vast, trok de reutelende Craxi naar de grond en ramde een verdovend middel in zijn nek.
De pijnlijke herinnering aan de aanval gaat door Roberto’s hoofd terwijl hij op zijn zij ligt in een kleine, donkere, benauwende ruimte. Hij weet niet waar zijn vijand is, maar hij is ervan overtuigd dat hij weet wat die wil en waartoe hij bereid is om het te krijgen.