Peper
In de Amsterdamse binnenstad kun je een zeventiende-eeuws weeshuis bekijken. Kom, dacht ik, dat is goed voor de kinderen, dan zijn ze daarna dankbaar voor alles wat ze hebben: hun iPad, hun gesuikerde ontbijtgranen, hun skivakanties en misschien zelfs hun ouders. Maar dat viel tegen, want die weesjes leken het daar uitstekend naar hun zin te hebben gehad. Jammer als je vader en moeder zijn bezweken aan de pest/pokken/tyfus/tering, maar daar kreeg je wel een cool rood-zwart uniformpje voor terug en elke dag ontzettend lekkere soep uit een koperen ketel, met brood dat eruitziet alsof het 8,99 euro heeft gekost bij Marqt. Ook mocht je daar koeien melken, je hoefde nooit broccoli te eten en hoofdluis werd niet bestreden met kokhalsverwekkende Prioderm, want hoofdluis hoorde er gewoon bij. Nee, dat weeshuis had geen stichtend effect op mijn kinderen; het enige dat ze afschrikwekkend vonden, waren de zwakbegaafde, door een hysterische kleuterleidster ingesproken commentaartjes bij de expositie. Zó eng dat we wegvluchtten, de belendende tentoonstelling over de geschiedenis van Amsterdam in.
Daar stond Anne Frank wat kleintjes tussen allerlei voetballers, de voordelen van de guillotine boven radbraken of vierendelen werden levendig uit de doeken gedaan, je kon op een slagersfiets over de honderd jaar oude Overtoom racen en je vergapen aan een vitrine vol drugs. Twee Duitse nichten vroegen zich verlekkerd af of dat nou échte cocaïne was, en tikten hoopvol tegen de glasplaat, zoals je ook doet als je een slapende poes achter een winkelruit probeert te wekken (dat lukt overigens nóóit). Ook de beroemde voc-specerijen waren er te zien en te ruiken. Voor de zoveelste keer moest ik het antwoord op de kindervraag: ‘Waaróm was peper nou eigenlijk zo duur?’ schuldig blijven. Ik bedoel, die specerijen pakten we daar gratis van de inboorlingen af, die schepen waren groot, en hoeveel peper jaag je er nou helemaal doorheen in de Hollandse pot?
Wat betreft die Hollandse pot: op het museumterras, waar al voorzichtig in het zonnetje gezeten werd, zag ik hoe een Frans echtpaar van middelbare leeftijd zich aan de lunch zette. De vrouw strooide royale wolken poedersuiker over haar pannenkoek, maar door de wind kwam alles in de erwtensoep van haar reisgenoot terecht. Druk in gesprek zagen ze het niet gebeuren. Na de eerste hap maakte hij een bitter ‘voilà’-gebaar naar zijn vrouw en schoof de kom walgend van zich af. Hij dacht waarschijnlijk dat het zo hóórde.
Ik heb maar niks gezegd. De Hollandse keuken heeft in Frankrijk toch wel een slechte naam, met of zonder suiker in de erwtensoep.