Ramadan
Het citeren van taxichauffeurs door stukjestikkers is al sinds de jaren zestig ten strengste verboden, maar ach, het is zomer, en bovendien ramadan. Aan dat laatste had ik even niet gedacht toen ik aan het eind van de middag in een taxi stapte.
De chauffeur, een knappe, zij het iets te vlezige Turk van mijn leeftijd, wierp me een hitsige blik toe, die bij nader inzien niet mijn zomerse decolleté bleek te gelden, maar het koude flesje water waar ik juist een gulzige slok uit nam.
‘O, sorry, het is natuurlijk ramadan!’ riep ik geschrokken, en liet het flesje zakken. ‘Ga gerust je gang,’ lachte de man. ‘Jij hoeft toch geen dorst te hebben voor míjn ramadan?’ Daar zat wat in, maar ik zag uit piëteit toch af van verder drinken: ik was immers over tien minuutjes thuis waar ik kon vreten en zuipen tot ik erbij neerviel en hij moest tot zonsondergang vasten van zijn God. En dat met die hitte...
‘Wel rot voor je dat het nou net zo warm is,’ sprak ik medelijdend. ‘Geeft niks hoor!’ hernam de man vrolijk. ‘In Turkije is het nog veel warmer. Blij dat ik hier zit. Ik hou van Holland!’ Hij méénde het.
‘Het meest hou ik van Hollandse kaas,’ ging hij voort. ‘Vanavond, hè. Dan is het iftar, het eten na het vasten. Eerst soep. Linzensoep, dat hoort zo. Maar daarna ga ik helemaal los met die kaas. Tosti’s maak ik, drie, vier achter elkaar. Met kaas, heel dik kaas. Jong belegen. Het moet er echt aan alle kanten uit druipen, zó dik,’ wees hij tussen duim en wijsvinger.
‘Lekker hoor. Nederlandse kaas is de lekkerste kaas op de wereld.’ Dat is trouwens wáár.
‘Of op roggebrood,’ ging hij verlekkerd verder. ‘Dat is ook zo heerlijk, roggebrood. En dan met oude brokkelkaas. Tassen vol neem ik altijd mee naar Turkije. Voor m’n ouders hè. Die zijn een paar jaar geleden teruggegaan. Van de aow kun je daar leven als een koning. Een huisje hebben ze laten bouwen, in hun dorp. Een paléísje. Maar ze missen het eten. Kaas. Pindakaas. Hagelslag...’
Ik zag ze voor me, die oude mensen op een bankje voor hun huis, dommelig in de stoffige hitte van dat Turkse dorpje. En dan die brave zoon, die met zijn tassen vol Hollandse kruidenierswaren aan kwam rijden. Het had iets lieflijks.
‘Vanavond om half tien, dan gaan we eten...’ zuchtte de Turk.
Kom op, Allah. Laat die zon een uurtje eerder zakken. Die jongen heeft het verdiend.