Fietsje

Het is een ontroerend kinderfietsje, rood, zoals een kinderfietsje hoort te zijn. Alle drie mijn kinderen hebben op hem leren fietsen, maar hij is onherroepelijk te klein geworden voor zelfs het kleinste kind. Wat te doen? Van Marktplaats of eBay begrijp ik niets, bevriende ouders toonden slechts hartgrondige desinteresse, en dus besloot ik het fietsje gewoon op straat te zetten. Overgeleverd aan de goedheid van vreemden, net als Blanche Dubois in A Streetcar Named Desire, maar dan kleiner, roder en met een lekke achterband.

Daar stond hij, vrolijk te detoneren naast de glasbak in de motregen. Ik voelde me alsof ik een van mijn kinderen bij het vuilnis had gezet, maar zo voel ik me wel vaker. Het went. Gauw stapte ik op mijn eigen fiets en reed weg, om dingen te gaan doen die ik net zo goed kon nalaten, want daar komt het leven nu eenmaal op neer.

‘Nu is hij weg...’ dacht ik na vijf minuten, want ik heb de ervaring dat afgedankte bezittingen, hoe waardeloos ook (een braadpan die een oor mist, een pluchen varken waarvan de vulling naar buiten puilt als bij een kapotgeschoten frontsoldaat), in een ogenblik worden meegenomen door iemand die er tóch nog brood in ziet. Maar dit fietsje was allerminst waardeloos. Had ik eigenlijk niet...

Om mezelf te troosten, begon ik me romantische voorstellingen te maken van de verdere levensloop van mijn fietsje. Een doodarme schoenlapper zou hem dol van verheugenis meenemen voor zijn zoontje, dat juist jarig was en al niet op een cadeautje had durven hopen. Het ventje zou voortaan niets anders meer doen dan fietsen, over een jaar of tien uitgroeien tot een wereldberoemd wielrenner, enorme sloten geld verdienen en ten slotte een lommerrijk gelegen villa kopen voor zijn dankbare ouders. Het fietsje zou hij, in brons gegoten, op een sokkel naast het zwembad laten plaatsen, als trots symbool van het menselijk doorzettingsvermogen. Allemaal dankzij de goedheid van vreemden.

Vervolgens passeerde ik een vrouw die met een van woede verwrongen gelaat in haar telefoon schreeuwde: ‘Nee, párelgort! Ik zei het verdomme toch: párelgort!’ Toen had ik dus wat anders om over na te denken, en vergat dat hele fietsje. Tot ik uren later mijn eigen straat weer kwam inrijden. Daar stond hij, nog steeds naast de glasbak, maar nu met een groot kettingslot door zijn wieltje. Nou, dat is mooi, dacht ik. Een van mijn buren kan hem dus goed gebruiken. Het zal dan wel geen doodarme schoenlapper zijn, gezien de huizenprijzen in de straat, maar tóch.

Dat is nu drie weken geleden. Het fietsje staat er nog steeds, onaangeroerd. Er kán ook niemand op fietsen, want de band is nog steeds lek. En langzamerhand begint het me te dagen: hij hééft helemaal geen nieuwe eigenaar. Dat slot is hem omgedaan door iemand die dacht: ‘Ach gos, kijk nou, daar staat een onbeheerd fietsje. Vast van een jongetje dat is vergeten hem op slot te zetten. Nou, dat doe ík dan wel...’ Ontzettend lief natuurlijk, maar intussen stáát hij daar maar. Hij begint al een beetje te roesten.

Ooit zullen die mensen hun slot toch wel terug komen halen, lijkt me. En anders moet hij daar maar voorgoed blijven staan. Een klein, ontroerend monument voor al die kleine, ontroerende misverstanden die we te danken hebben aan de goedheid van vreemden.

De troost van een warm visje
x97890388983151.xhtml
x97890388983152.xhtml
x97890388983153.xhtml
x97890388983154.xhtml
x97890388983155.xhtml
x97890388983156.xhtml
x97890388983157.xhtml
x97890388983158.xhtml
x97890388983159.xhtml
x978903889831510.xhtml
x978903889831511.xhtml
x978903889831512.xhtml
x978903889831513.xhtml
x978903889831514.xhtml
x978903889831515.xhtml
x978903889831516.xhtml
x978903889831517.xhtml
x978903889831518.xhtml
x978903889831519.xhtml
x978903889831520.xhtml
x978903889831521.xhtml
x978903889831522.xhtml
x978903889831523.xhtml
x978903889831524.xhtml
x978903889831525.xhtml
x978903889831526.xhtml
x978903889831527.xhtml
x978903889831528.xhtml
x978903889831529.xhtml
x978903889831530.xhtml
x978903889831531.xhtml
x978903889831532.xhtml
x978903889831533.xhtml
x978903889831534.xhtml
x978903889831535.xhtml
x978903889831536.xhtml
x978903889831537.xhtml
x978903889831538.xhtml
x978903889831539.xhtml
x978903889831540.xhtml
x978903889831541.xhtml
x978903889831542.xhtml
x978903889831543.xhtml
x978903889831544.xhtml
x978903889831545.xhtml
x978903889831546.xhtml
x978903889831547.xhtml
x978903889831548.xhtml
x978903889831549.xhtml
x978903889831550.xhtml
x978903889831551.xhtml
x978903889831552.xhtml
x978903889831553.xhtml
x978903889831554.xhtml
x978903889831555.xhtml
x978903889831556.xhtml
x978903889831557.xhtml
x978903889831558.xhtml
x978903889831559.xhtml
x978903889831560.xhtml
x978903889831561.xhtml
x978903889831562.xhtml
x978903889831563.xhtml
x978903889831564.xhtml
x978903889831565.xhtml
x978903889831566.xhtml
x978903889831567.xhtml
x978903889831568.xhtml
x978903889831569.xhtml
x978903889831570.xhtml
x978903889831571.xhtml
x978903889831572.xhtml
x978903889831573.xhtml
x978903889831574.xhtml
x978903889831575.xhtml
x978903889831576.xhtml
x978903889831577.xhtml
x978903889831578.xhtml
x978903889831579.xhtml
x978903889831580.xhtml
x978903889831581.xhtml
x978903889831582.xhtml
x978903889831583.xhtml
x978903889831584.xhtml
x978903889831585.xhtml
x978903889831586.xhtml
x978903889831587.xhtml
x978903889831588.xhtml
x978903889831589.xhtml
x978903889831590.xhtml
x978903889831591.xhtml
x978903889831592.xhtml
x978903889831593.xhtml
x978903889831594.xhtml
x978903889831595.xhtml
x978903889831596.xhtml
x978903889831597.xhtml
x978903889831598.xhtml
x978903889831599.xhtml
x9789038898315100.xhtml
x9789038898315101.xhtml
x9789038898315102.xhtml
x9789038898315103.xhtml
x9789038898315104.xhtml
x9789038898315105.xhtml
x9789038898315106.xhtml
x9789038898315107.xhtml
x9789038898315108.xhtml
x9789038898315109.xhtml
x9789038898315110.xhtml
x9789038898315111.xhtml
x9789038898315112.xhtml
x9789038898315113.xhtml
x9789038898315114.xhtml
x9789038898315115.xhtml
x9789038898315116.xhtml
x9789038898315117.xhtml
x9789038898315118.xhtml
x9789038898315119.xhtml