Wasverzachter
Ik ging naar een concert van Rufus Wainwright. Rufus is een lispelnicht met een verwend schandknapensmoeltje en de stem van een verkouden schaap, maar toch heb ik een zwak voor hem. Ik was bovendien al ontzettend lang niet meer naar een popconcert geweest. Vroeger, ja, toen dééd ik niks anders. Je stond tot je enkels in bier en peuken te dansen, schreeuwen en blowen, de hoofdact begon pas tegen half één, de artiesten waren doorgedraaide junkies die hun gitaar kapotramden en áls je die nacht nog in bed terecht kwam, dan toch pas tegen zessen, met wildvreemden van divers pluimage. Rock-’n-roll.
‘Gekkenwerk, een popconcert op een doordeweekse avond! Hebben jullie drugs?’ riep ik dus opgewonden tegen mijn vrienden, terwijl ik mijn stampbestendige bergschoenen dichtreeg. Maar dat viel tegen. De Heineken Music Hall bleek een soort bioscoopzaal. Met stoelen, in brave rijen naast elkaar, waarin keurig geklede mensen op fluistertoon met elkaar praatten. ‘Bel even de kinderen dat ze wat sushi voor ons bewaren,’ hoorde ik een man met een balkenendenormhoofd voor me zeggen. Rock-’n-roll.
In de zaal was het verboden te roken. Het stonk er niet naar verschaald bier en hasj, maar naar wasverzachter. Om stipt negen uur klonk een fris riedeltje, zo’n deuntje dat je ook wel hoort op perrons, om aan te kondigen dat de trein naar Driebergen-Zeist vertrekt vanaf spoor 2a. En daar was Rufus. Hij zong een liedje. Iedereen luisterde muisstil. ‘Weet je dat hij getrouwd is met een Duitse vent?’ zei ik zachtjes tegen mijn vrienden. ‘En dat hij een kind heeft met de dochter van Leonard Cohen? En...’ ssssssst! siste een vrouw achter me. Alsof ik door een cellosuite aan het blaten was.
Rufus verklapte schalks dat hij een boterham met jam had gegeten, tegen het advies van zijn personal trainer in. Gitaren kapotslaan deed hij niet. Het publiek nipte aan zwak-alcoholische nichtendrankjes, voor zeven euro verkrijgbaar in de neonverlichte lobby. Rufus zong nog een paar liedjes. Niet slecht, hoor. Toen ik een beetje meedeinde stond het echtpaar voor me demonstratief op en ging woedend ergens anders zitten. Om elf uur stonden we weer buiten. ‘Is dát godverdomme rock-’n-roll?’ foeterde ik. ‘Je kunt nog beter thuis de radio aanzetten. Zit je ook niet in die wasverzachterlucht.’
In de auto lag gelukkig een halfvolle fles wijn. We dronken hem met zijn vijven leeg. Rock-’n-roll!
‘Zeg,’ zei een van mijn vrienden, terwijl hij de fles voorzichtig in de glasbak liet zakken. ‘Je ruikt zélf trouwens ontzettend naar wasverzachter.’
Hij had gelijk.