Hengel
In principe heb ik de neiging goederen en diensten met een nodeloze letter Q in de merknaam zorgvuldig links te laten liggen, maar bij de hippe fair trade-duurzaam-regionaal-geproduceerd-diervriendelijk-echt-eten-winkel Marqt is dat nog niet zo eenvoudig, want ik woon er om de hoek, en ze verkopen, voor achterlijk veel geld, het lekkerste brood van de stad.
Toen ik er gisteren binnenliep, trof ik bij de zuivelafdeling een stel aan van begin dertig, doorsnee tweeverdienend bakfietsenvolk met kekke mutsen en een vijfjarig dochtertje dat juist uitgebreid met veel sproeiend snot over de kwarteleitjes stond te niezen. De vrouw zag het niet, of deed succesvol alsof. ‘O ja, en vis!’ zei ze tegen de man. ‘Ga jij even vragen of die zeebaars lijngevangen is?’ De man, die hardhandig keurend in een punt brie kneep, keek op, en zei geïrriteerd: ‘Lijngevangen? Wat is nou weer lijngevangen?’ Hij had zo’n baard van een dag of tien. Dat vinden jonge mensen, geloof ik, sexy. ‘Lijngevangen, wéét je dat niet?’ riep de vrouw uit. Ze rolde erbij met haar ogen. ‘Lijngevangen, dan is die vis dus met een hengel gevangen. En niet met zo’n net. Dat is véél beter voor de vis.’
De man proefde een uitgestald blokje basilicumkaas en sprak: ‘Dat snap ik niet. Zo’n hengel, dat doet toch pijn aan zijn bek? Dat haakje? Dat vind ik juist altijd zo’n rotgezicht, als je iemand ziet vissen. Dat enge haakje, gadverdamme. In zo’n vissenbek.’ Het dochtertje stond inmiddels met grote ogen te luisteren en veegde met de mouw van haar snoezig geruit jasje het snot van haar gezicht. Dat deed ze wel vaker, getuige de deels nog glinsterende, deels reeds korstig opgedroogde slijmsporen op haar mouw.
‘Nou, maar in zo’n net krijgen vissen veel meer stress,’ zei de vrouw. ‘Zo met z’n allen op elkaars lip...’ De man stootte een kort lachje uit. ‘Dus jij denkt dat zo’n vis liever in z’n eentje aan een haak doodgaat dan met zijn vriendjes in een net?’ smaalde hij. ‘Ik denk eigenlijk dat die vis liever helemáál niet gevangen wordt. En dat het hem verder geen fuck kan schelen.’ Daar zat iets in. ‘Ik vind het óók zielig,’ zei het kleine meisje nu, waarbij een nieuwe stroom snot uit haar poppig neusje tevoorschijn gutste. ‘Nee hoor schatje,’ zei de moeder haastig. ‘Een vis heeft koud bloed. Die kan helemaal niks voelen.’
Nu was het de beurt van de man om met zijn ogen te rollen. ‘En wat zit je dan moeilijk te doen met je “lijngevangen” als een vis toch niks voelt?’ riep hij. De vrouw wees op het kind en maakte het ‘ssssst’-gebaar. ‘Dat zag ik!’ riep het meisje triomfantelijk. ‘Let maar niet op mama, Eva,’ smaalde de man. ‘Mama is nou eenmaal niet altijd even consequent.’ Het kind nieste nog eens, spetterend en met overgave, ditmaal tussen de vruchtenyoghurtjes.
‘Jezus, klootzak,’ siste de vrouw. ‘Weet je wat, Eva?’ zei de man veel te hard, op geforceerd vrolijke toon. ‘We eten vanavond gewoon een lekker biefstukje. Een líjngevangen biefstukje!’
De vrouw stapte gedecideerd in de richting van de deur. Nog een jaartje, schat ik. Dan zijn die mensen gelukkig voorgoed van elkaar af.