Cello
Om aan een stortbui te ontkomen, vluchtte ik rond het middaguur de Hema binnen, waar zich een lunchroom bevindt die vaak uitstekende, gloeiendhete kippenragout serveert, in zo’n knapperig deegbakje. Vaak. Maar vandaag niet.
Er was van alles te vinden in de lunchroom, daar niet van: een deerlijk aangekoekte zonderling die wat stond te lispelen tegen niemand in het bijzonder, een jong, doof stel dat gebarentaal sprak onder het uitstoten van walvisachtige loeigeluiden en een man met een cello in zo’n sarcofaag. Maar geen kippenragout.
De cellosjouwer, een rulle, slordig dichtgeknoopte vijftiger, was een Rus. Met zijn begeleidster, een Hollandse blondine op leeftijd die beroepshalve met hem samenhing, sprak hij het hompelige Engels van Nabokovs professor Pnin. Een verklaring voor de aanwezigheid van de cello werd in die conversatie helaas niet verstrekt. De Rus kwam net van het station, zo bleek, en zag eruit alsof hij zich noodgedwongen op de tast had geschoren, in een schuddende trein, voor het eerst in zijn leven op weg naar het verre buitenland. Daar stond hij, pips en ontworteld op zijn sovjetinstappers van grijs kunstleer, mismoedig in de vitrine met versnaperingen te turen.
‘Just take what you like,’ sprak de blondine onverschillig. Makkelijker gezegd dan gedaan. De doorsnee-Rus is gewend om ’s middags stevige soep te eten, gevolgd door vlees, aardappelen, een beker zure room en een schaaltje drabbige compote. Van dit alles was bij de Hema geen sprake. Vertwijfeld schoten zijn ogen heen en weer tussen de broodjes mozzarella-tomaat, tompoezen en andere laffe dameshapjes. Hij zag er duidelijk geen gat in.
‘Probeert u deze pirozjki,’ zei ik in mijn roestige Russisch, en wees op de warme saucijzenbroodjes. ‘Er zit vlees in. Ze zijn lekker.’ De man bekeek me even, begreep dat ik enige ervaring bezat op het gebied van voedsel en legde aarzelend een saucijzenbroodje op een bord. Terwijl de blondine afrekende, nam hij vast een grote hap, kauwde, slikte en nam nóg een hap. Hij klaarde duidelijk op van onze vaderlandse lekkernij en kreeg zelfs wat kleur op de wangen.
Met nieuwe levenslust laadde hij nu zijn bord vol saucijzenbroodjes. Zes, zeven, acht...
Terwijl de blondine verbaasd toekeek, zette hij de wankele stapel op zijn tafeltje, klopte even op de cello alsof het een brave hond was en begon die enorme berg broodjes gulzig achter elkaar naar binnen te proppen. Halverwege stak hij dankbaar zijn duim naar me op. Hij straalde.
Nee, die vriendschap der volkeren, u weet wel, waar we altijd zo over inzitten: dat komt dus helemaal in orde.