IJspret
Zondagochtend blijkt de waterleiding bevroren. Wat nu? ‘Ha, eindelijk gebéúrt er eens wat!’ verkneukelt mijn zoontje Boelie zich met dezelfde misplaatste maar onuitroeibare jongensachtige zucht naar avontuur als zijn grootvader indertijd de invasie van de Duitsers in Nederland verwelkomde. Zijn kleine broertje constateert opgewekt ‘dat we nu dus gaan verhuizen,’ maar dat lijkt toch wat voorbarig: huisgenoot P. maakt, voor zijn doen opmerkelijk behendig, met de föhn een eind aan het ongemak. Jammer voor de kinderen, die juist romantisch sneeuw wilden gaan smelten in pannetjes, voor de ochtendthee.
Nou ja, schaatsen is óók leuk. Door een wonder (ik bedoel: door mijn vooruitziende blik en doortastend optreden) is iedereen nu eens wél in het bezit van goed passende, geslepen schaatsen. Alleen nog even een paar uurtjes zoeken naar dikke sokken, wanten, mutsen en sjaals, maar dan rijden we ook, juichend als in een poedersoepreclame, de ijspret tegemoet.
De Loosdrechtse plassen liggen er een beetje verbaasd bij onder al die onverwachte winterse commotie. De ramen van de bordkartonnen zomerhuisjes op de aanpalende camping vertonen kitscherige ijsbloemen, aan de deur van een uitspanning hangt een briefje: ‘Wegens bevroren waterleiding zijn wij helaas genoodzaakt de ijssalon te sluiten’ en langs de stijf bevroren kust staat een bord ‘verboden te duiken’ stilletjes ongerijmd te wezen.
Op het ijs ontrollen zich in rap tempo de onverslijtbare Polygoon-journaalbeelden. Een kogelrond ingepakte, blozende baby die kraaiend van pret wordt voortgetrokken op een slee. Een bejaard maar nog steeds verliefd stel dat stijf gearmd rondzwiert op antieke, krullerige Friese doorlopers. Een hond met sokjes aan die beurtelings luid blaft en proestend in de sneeuw hapt. Kleuters, wankel op de enkeltjes achter een oude keukenstoel, tussen de rondflitsende tienjarige jongetjes. Dat éne pikzwarte meisje met felle ogen, dat iedereen eruit schaatst. Een man met een onmiskenbaar rayonhoofd, die deskundig fronsend in de ijslaag staat te prikken. De 46-jarige huisvrouw die, bij ontstentenis van een wc, gehurkt achter een transformatorhuisje haar eigen schaatsen onderwatert.
En koek en zopie, natuurlijk. Joop den Uyl zei het indertijd al: ‘We are a nation of undertakers.’ Hij drukte zich wat onhandig uit (een undertaker is een begrafenisondernemer), maar we begrijpen toch wat hij bedoelde: geen wak in de markt of er is wel een handige Hollander die erin springt. Op de ijsvlakte is een kraampje verrezen, bemand door een stel tienermeiden die hun vader met ketels koffie laten slepen en zelf de poen opstrijken. ‘Twee euro vijftig voor een warme chocomel!’ foeteren mijn kinderen. Maar ze slurpen toch gretig van de dampende bekers.
Achter me staat een man, type geslaagde randstedelijke dertiger, naast een dito vrouw woedend in een broodje worst te bijten. Tussen twee happen sist hij tegen zijn metgezel: ‘Curaçao, Curaçao, Curaçao. Altijd maar dat gezanik over Curaçao. Kunnen we nu misschien gewoon gaan schaatsen? En het voor één keer níét over Curaçao hebben?’ Hij heeft gelijk. Curaçao is wel héél ver weg van dat bevroren meer, waarboven de maan reeds bleekgeel opkomt.
De avond valt en de kou wordt nijpender. Onderweg naar huis hoop ik hartstochtelijk dat de waterleiding niet weer bevriest. Mijn kinderen hopen minstens even hartstochtelijk van wél.
In dat laatste geval gaan we denk ik tóch maar verhuizen. Desnoods naar Curaçao.