Kast
Boeken zijn net mensen: er zijn veel slechte bij, als je ze op Koninginnedag probeert te verkopen wil niemand ze hebben, en bij het vuilnis zetten is een beetje lullig, want ze hebben tenslotte toch een soort ziel. Het worden er bovendien steeds méér. Een e-reader helpt wel een beetje, maar het is helaas nog geen usance elkaar op verjaardagen virtuele literatuur cadeau te doen, al zal dat niet lang meer duren. Al het Ikea-fineer in huis slibde dicht, ja, de boeken stonden dubbel, hier en daar zelfs driedubbel geparkeerd: ‘De muren kwamen op me af,’ hoor je wel eens zeggen, nou, hier wás het zo.
‘Weet je wat, ik laat een mooie grote boekenkast maken, dan kan die Ikea-rommel ook een keer weg,’ dacht ik, en verdomd, ik dééd het nog ook. Het kostte een hoop geld, het gaf flink wat herrie, een rauwe houtlucht en overal lukrake stapels omvallende lectuur door het hele huis, maar daar verrees dan ook van plint tot plafond een monument van een kast, ik zou bijna zeggen: de kast van mijn dromen, als ik niet zo uiterst zelden van kasten droomde. Zo, nou gauw die boeken erin, en klaar.
Over het indelen van een boekenkast bestaan uiteenlopende opvattingen. Er zijn mensen die het alfabetisch doen, maar die hebben vaak de neiging álles alfabetisch te doen, dus daar hoor ik liever niet bij. Het kan ook op formaat (de grote boeken in de flank, de kleinere in het midden) op ‘gevoel’ (Houellebecq naast Sartre en Renske de Greef naast Joop ter Heul), of gewoon, alles willekeurig door elkaar, zoals ik het altijd gedaan heb en altijd zal blijven doen.
Maar ik woon niet alléén. Toen ik de boeken met armladingen tegelijk in de nieuwe kast begon te stouwen, hield huisgenoot P. me tegen en sprak: ‘Laat míj maar even. Ik vind het wel een rustgevend klusje.’ Nou, prima natuurlijk; mensen die wat voor klusjes dan ook ‘rustgevend’ vinden, kun je beter niet in de weg lopen.
Toen ik uren later weer eens kwam kijken, schrok ik me een hoedje: de boeken stonden op kleur! Wat een griezelig gezicht! Ik had natuurlijk wel eens gehoord dat er mensen waren die dat deden, maar zelf gezien had ik het nooit. Het is een beetje zoals fout geweest zijn in de oorlog: je gaat er toch van uit dat zoiets in je eigen coterie niet voorkomt.
‘Zeg, ben je nou helemaal...’ begon ik. Maar P. keek blij, blijer dan ik hem in lang had gezien en zuchtte: ‘Mooi, hè?’ Dus daar staan ze nou, in regenboogformatie, Lévi Weemoedt naast John Updike, Elsschot naast Saskia Noort, Nabokov naast Scott Fitzgerald, Dostojevski naast Kees van Kooten, het slaat allemaal op elkaar als tangen op evenzovele varkens.
Mijn dochter is op mijn hand. Af en toe, als niemand kijkt, zet ze een rood boek tussen de blauwe, of een geel boek tussen de paarse. ‘Joh, die zet hij toch weer terug...’ zei ik.
‘Nee hoor,’ antwoordde ze. ‘Als je het maar heel geleidelijk doet, merkt-ie niks. Net als die kikkers in water dat héél langzaam steeds heter wordt. Die blijven gewoon zitten tot ze gekookt worden.’
Dat zou nog best eens ergens een metafoor voor kunnen zijn, trouwens. Maar God mag weten voor wát.