Watten
Vooral in de winter denk ik vaak terug aan mijn verblijf in Moskou. Ik woonde daar in een zogeheten diplomatenflat, een foeilelijke blokkendoos die, zoals veel huizen, werd verwarmd met stadsverwarming. Je was dus afhankelijk van de luimen van de gemeente: met een beetje mazzel gingen ze stoken zodra het koud werd, maar mazzel was, net als een heleboel andere emolumenten des levens, een schaars verschijnsel in het Moskou van de vroege jaren negentig. Russen plakten daarom voor de zekerheid vast in de vroege herfst alle kieren tussen ramen en kozijnen dicht. Ik heb het mijn toenmalige huishoudster vaak zien doen: eerst werden er watten tussen gepropt, en dan ging er een strook papier overheen, vastgeplakt met ‘krachmal’, aardappelmeelpap (van het Duitse woord Kraftmehl, maar dit geheel terzijde).
De ramen mochten dan tot de lente niet meer open. En áls de verwarming aanging, dan was je niet jarig. De knoppen van de radiatoren waren, volgens een lieve Sovjettraditie, óf lam óf afwezig, zodat je ze nooit zachter kon zetten en de temperaturen ook bij strenge vorst binnenshuis moeiteloos opliepen tot een graad of 27. In die flat woonden ook allerlei Mauretaniërs, Congolezen en andere fleurig geklede negers met heimwee, en die vonden dat wel behaaglijk. Maar voor ons, Hollanders, was het niet te harden.
Gelukkig bood elke kamer naar goed Russisch gebruik een klein bovenraampje, het zogeheten ‘fortesjka’, dat van dichtplakken verschoond bleef. Als je alle fortesjki wijd openzette, kon je toch wat van de hitte kwijt. De nuffige westerling die het waagde te reppen van ‘zonde’ werd smakelijk uitgelachen, want verwarming was in die dagen gratis, en van global warming had zelfs Al Gore nog nooit gehoord.
Aan dit alles dacht ik terug in mijn oude, scheve Amsterdamse bovenwoning, waar het overal tocht en kiert. Een ‘doorgeblazen krothuis’, zoals Gerard Reve dat noemde. Hier is het bij lichte vorst al niet warm te stoken, maar bij ontvangst van de energierekening slaan mij geregeld de vlammen uit. Wat te doen?
Gisteren ging me een licht op. De supermarkt bleek geen watten meer te verkopen, maar de drogist had ze nog liggen. Terwijl ik de watten met een botermesje tussen de kieren propte herinnerde ik me nóg iets leuks over de Russische winter. Olifanten in Russische dierentuinen en circussen kregen, en krijgen nog steeds, bij strenge vorst een emmer wodka te drinken, vermengd met heet water. Dat vinden ze heerlijk. Ze gaan dan trompetteren van plezier. Alleen al die gedachte verwarmde mij tot op het merg. Lieve olifanten. Brave Russen.
Het hielp trouwens enorm, die watten. Probeert u het eens.