Wild trio
Van het eindexamen Nederlands kwam nogal wat ophef. Was het nou te moeilijk of juist te makkelijk? Het was voornamelijk raar. De tekst van Marita Mathijsen over historisch besef was om te beginnen al behoorlijk aanmatigend, maar soit. Erger is dat er meerkeuzevragen waren waarop je met enige welwillendheid alle antwoorden goed zou kunnen rekenen, en met iets minder welwillendheid geen een. Meerkeuzevragen zijn bovendien geen betrouwbare methode om iemands begrip van een tekst te toetsen. Voor de lol vulde ik laatst een havo-examen Spaans in en ik slaagde glansrijk. Leuk! Vooral voorzien van de volgende kanttekening: ik spreek geen Spaans.
Maar het raarste van alles is dit: bij de open vragen van het eindexamen Nederlands worden spel- en grammaticafouten in de antwoorden niet meegerekend bij de beoordeling. Het is dus in principe mogelijk dat iemand die niet kan spellen toch slaagt met een tien. ‘Ja, maar hoe iemand spelt, zegt niets over zijn tekstbegrip,’ neuzelt nu menigeen. Nou, als ik bij een oogarts kom en uit diens conversatie blijkt terloops dat hij geen idee heeft dat een hart links zit en een lever rechts, dan maak ik me onmiddellijk uit de voeten, al roept die vent nog om het hardst: ‘Kom op zeg, ik ben oogarts en geen internist.’ Sommige dingen hoor je nu eenmaal te weten.
‘Wat ontzettend elitair van jou. Omdat jij toevallig netjes hebt leren schrijven trek jij je neus op voor lager opgeleiden,’ hoor ik vaak. Dit lijkt een interessant standpunt, maar dat is het niet. Alles wat ik weet over grammatica en spellen heb ik geleerd vóór mijn twaalfde. Grammatica en spellen zijn vaardigheden die ieder Nederlands kind op de basisschool leert. Basisonderwijs is verplicht en gratis. Daar is dus niets elitairs aan.
‘Ja, maar is dat nou zo erg, een paar spelfouten? Het gaat er toch om dat je begrijpt wat er staat?’ zegt u nu. Zeker. En daarom hebben we taalregels, zodat wij allemaal goed kunnen begrijpen wat ergens staat. Taalfouten werken vaak verwarrend, soms zo verwarrend dat je als lezer de zin niet meer kunt begrijpen. Zelfs een verkeerd geplaatste spatie (en je ziet er tegenwoordig nogal wat) kan ongewilde hilariteit veroorzaken, zoals de krantenkop ‘Veel diarree gevallen in de Randstad’ of een poelier die met kerst een ‘wild trio’ aanbiedt.
‘Nou, trut, ik maak zelf wel uit hoe ik mijn woorden spel, daar heb jij toch zeker niks mee te maken? Taal is een levend organisme hoor, yolo!’ hoor ik ook regelmatig.
Waarop ik steevast antwoord: ‘Nu maar hopen dat je toekomstige werkgever er ook zo over denkt.’