Voorbij
Als je een huishouden drijft waar het klokje van gehoorzaamheid wat later slaat, dan kun je zwaar gestraft worden. Mijn achtjarig zoontje keek maandag met zijn opa mee naar dwdd en hoorde de een of andere lul vertellen dat het geloof in Sinterklaas net zoiets is als verslaafd zijn aan heroïne. Dat kwam hard aan, want hij geloofde nog. Nog net.
‘Wat jammer dat ik dat net voor pakjesavond moet horen,’ sprak hij sip en rende naar boven, waar zijn grote broer en zus om het hardst probeerden hem terug in het zadel te hijsen. Daar hoorde ik het ijzersterke: ‘Denk je nou echt dat papa en mama zo gek zijn om zó veel cadeaus voor ons te kopen?’ al voorbij komen.
Zelf schonk ik nog een glas wijn in, want dat doe ik altijd als ik het even niet meer weet. Maar huisgenoot P., die van nature daadkrachtiger is, begon woedende sms’jes naar de redactie van dwdd te tikken. Het ís ook wat, als je jongste kind van zijn geloof valt, zeker als je de beste undercover-pepernotenstrooier van Nederland bent. Het was toch al duidelijk de laatste keer, dit jaar.
Het is een hellend vlak. Geloven je kinderen niet meer in Sinterklaas, dan geloven ze ook al spoedig niet meer echt in jou. De twijfel is gezaaid, het blindelings vertrouwen van de kindertijd komt nooit meer terug. Zo mijmerde ik achter mijn wijn, terwijl arme P. zijn werdegang als hulpsinterklaas met steeds kwadere sms’jes probeerde te bezweren. Zelfs het woord ‘tuchtraad’ kwam voorbij. ‘Het is allemaal jouw schuld,’ zei ik tegen mijn vader. Wij kijken zelden naar dwdd, omdat we dan doorgaans aan tafel zitten, maar hij is om onduidelijke redenen nogal op het lawaaiprogramma gesteld. Het luchtte overigens niet echt op, want mijn vader heeft al van zó veel (terecht) de schuld gekregen dat hij zich nergens meer iets van aantrekt.
Daar kwam mijn zoontje de trap weer af, een bittere blik in de ogen. ‘Ja, dus nu weet ik het,’ zei hij. ‘Wát weet je dan?’ vroeg ik, nieuwsgierig wat zijn broer en zus nog hadden weten te redden. Hij lachte schamper. ‘Natúúrlijk is het niet waar, dat die mensen met paard en al op het dak klimmen,’ zei hij. ‘Dat kán helemaal niet eens. Ik snap het heus wel, hoor. Ik ben niet gek!’ Ik wachtte af.
‘De zwarte pieten geven jullie de cadeautjes gewoon bij de voordeur. Als wij op school zijn,’ besloot hij. En hij stapte de kamer uit, met de ferme tred van iemand die zich niet meer laat belazeren.