Trots
‘Hoe was het op school?’ vraag ik mijn zoontje Boelie geregeld op het schoolplein. Dat kan ik net zo goed laten, want hij haalt dan meestal alleen zijn schouders op. Maar gisteren had hij een vreemd lichtje in zijn ogen. ‘Er is een bangalijstje...’ sprak hij verlegen. Een bangalijstje! Al weer een tijdje geleden was dat een mediahype. De hitsigste verhalen deden de ronde: ‘Banga’ betekent ‘slet’. Met zo’n lijstje gaven jongens aan elkaar door welke meisjes makkelijk in bed te krijgen waren, en tot welke handelingen ze daar allemaal bereid waren. Weldenkend Nederland sprak er schande van, er was sprake van groepsseks in kelderboxen, ontwrichte meisjeslevens en zelfs geruchten van zelfmoorden, tot iedereen tot bezinning kwam en moest erkennen dat wat die bangalijstjes betrof er voornamelijk sprake was van een urban legend en een self-fulfilling prophecy: áls ze al op enige schaal bestonden, dan toch pas sinds de media erover begonnen waren.
‘Een bangalijstje?’ vroeg ik daarom verbaasd aan mijn zoontje. Hij zit in groep zeven op een zoet buurtschooltje, waar in de verste verte geen kelderbox is te bekennen, laat staan dat je ook maar één van die elfjarige Oilily-tutjes in zijn klas als ‘slet’ zou kunnen kenschetsen. ‘Ja, een bangalijstje,’ ging hij met neergeslagen ogen voort, ‘en ík sta op drie...’
Daar moest ik wel even over nadenken. Wat was hier gaande? Waarom stond mijn zoon op een bangalijstje? Werd hij misbruikt door grotere jongens? Of was het vrijwillig? Net als iedere normale moeder zou ik er natuurlijk geen enkel bezwaar tegen hebben als mijn zoon homo was. Integendeel zelfs, want dan hoef ik hem later niet te delen met zo’n loeder van een meid. Hij blijft dan voor altijd het meest van míj houden, en met een beetje mazzel krijg ik er een lieve schoonzoon bij die elke dag mijn haar kan doen. Ik begrijp, kortom, niet waar die enge Mariska de Haas zich druk over maakt, maar dat bangalijstje bleef me toch een beetje dwarszitten.
‘Wie hebben dat lijstje dan gemaakt?’ vroeg ik. ‘De meisjes...’ zei hij. ‘Het is eigenlijk geen écht bangalijstje hoor. Er staat gewoon op wie ze leuk vinden...’
Hij keek blij. ‘Joh! En je staat op drie!’ riep ik uit. ‘Ben je niet trots?’ Hij knikte stralend, stapte op een groepje klasgenoten af en begon een levendige conversatie, zijn arm om zijn beste vriend heengeslagen.
Ik was óók trots. Niet op mezelf, maar op mijn zoon. Zelf heb ik nooit op zo’n vrolijk lijstje gestaan, want toen ik zo oud was als hij werd ik verschrikkelijk gepest. Bangalijsten bestonden toen nog niet, ook niet in de oververhitte fantasie van de media. Pesten bestond wél, maar daar hadden de media toen nog geen belangstelling voor. Wie gepest werd, moest dat in eenzaamheid en onbegrip ondergaan, want wie compassie toonde voor zo’n loser, of het zelfs maar waagde niet hard genoeg méé te pesten, liep het risico zélf met het pestvirus besmet te worden. Inmiddels ben ik zevenenveertig en gepest word ik nauwelijks meer. Helaas ben ik inmiddels ook te oud om op wat voor favorietenlijst dan ook te staan, behalve dan te zijner tijd die van de Grote Maaier.
Maar mijn zoon heeft een leukere jeugd dan ik, en daar gaat het toch maar om.