Internet
Gisterochtend wilde ik, toen iedereen eindelijk was opgedonderd, de krant gaan lezen. Op mijn computerscherm, zoals altijd, want dat lukt nog zonder leesbril. Elke handeling zonder leesbril is mooi meegenomen.
‘Geen internet’, zei mijn scherm. Dat zegt hij wel vaker, maar meestal meent hij het niet zo. Ik ga dan even koffiezetten of de kat aaien en als ik terugkom, is alles weer in orde. Zo niet, dan frommel ik wat aan de modem, want ik weet heus wel hoe dat moet. Maar nu hielp er niks. Ik belde een vriend die zijn verbinding met de buitenwereld betrekt bij dezelfde internetboer als ik. ‘Hier óók niet,’ sprak hij somber. ‘Maar die lulverhaaltjes van jou, daar heb je toch helemaal geen internet bij nodig?’ Was het maar waar. Hoe moet ik nou een lulverhaaltje tikken zonder bijvoorbeeld op te zoeken hoeveel broers Groucho Marx had, wie de ritssluiting uitvond, hoe de dwarsstraat tussen de Oude Looiersstraat en de Elandsgracht ook weer heet, de ins en outs van chipolatapudding, wat voor hoofddeksel Sefardische Joden dragen en of een suikerzieke hamster nu wél of niet gebaat is bij een stukje verse selderij?
Ook kom ik moeilijk op gang zonder over dit soort dingen ongevraagd en luidkeels te twitteren. Dat is natuurlijk belachelijk, want in mijn jeugd schreef ik complete scripties gebaseerd op één beduimeld bibliotheekboek, getiteld De thuismars van Karel de Grote of iets dergelijks. Maar de tijden zijn veranderd. Toen mijn zoontje laatst een werkstuk moest maken over zijn grote held Stevie Wonder, moest hij zelfs op internet opzoeken hoe diens naam gespeld wordt. Tsja.
Helemaal uit mijn doen liep ik de straat op om een papieren krant te kopen. In het park scheen de zon, maar omdat ik mijn bril had vergeten, kwam er van lezen niet veel. Vanaf mijn bankje staarde ik toen maar wat naar een magnolia, een van de mooiste maar ook meest tragische groeisels die er bestaan. Ze bloeien maar heel even, in de vroege lente. Na een paar dagen al verwaaien de tere bloesems in de kille wind. In het verder nog kale park staat de magnolia eenzaam opgedirkt te wachten, als een bruid wier bruidegom niet komt opdagen.
Dit soort gedachten krijgt men dus, zonder internet, met een ongelezen papieren krant op schoot. En het was pas half tien. Op een bank schuin achter me begonnen de park-habitués, ondanks het vroege uur reeds voorzien van bierblikjes en flessen Euroshopperport, zich hoestend en mompelend bijeen te scharen. Of ik een sigaret had? Nee, sorry, geen internet, geen leesbril en ook geen sigaret. Er bleef wel weinig over.
Ik dacht aan Moskou, waar je indertijd aan iedere willekeurige voorbijganger op straat om een sigaret kon vragen, zonder verwondering te wekken. Zou dat nog steeds zo zijn? Ik kon het niet opzoeken. Ook daar hadden we trouwens geen internet. Als journalist belde je met de krant in Nederland en dan las je je stukje voor aan een stenotypiste. Maar stenotypistes bestaan niet meer. Hoe ging ik straks mijn stukje naar de krant versturen?
Komt tijd, komt raad. Als u dit leest is het gelukt.