Paartje
In mijn jeugd gingen papieren verjaardagsslingers een hele generatie mee, allengs verblekend weliswaar, maar dat had je niet dóór, als kind. Tegenwoordig mag je al blij zijn als zo’n ding niet bij het eerste gebruik in flarden uiteenvalt. Omdat ik drie kinderen heb die voortdurend jarig zijn, kom ik dus nogal eens in feestartikelenwinkels. Er hangt daar een aparte sfeer. Alle mijlpalen des levens trekken er aan je voorbij, geboortekaartjes, sweet sixteen-buttons, Abrahamspoppen en klatergouden ‘vijftig jaar getrouwd’-oorkondes. Memento mori en zo; je kunt je hele leven volledig voorzien in een feestwinkel doorbrengen, en je tot slot laten begraven onder zo’n piepschuim Halloween-grafsteen.
Terwijl ik een mandje vollaadde met ballonnen en slingers kwamen er twee meisjes binnen van een jaar of 25. Hand in hand, de één donker en nogal mooi, ondanks haar kort geknipte kapsel, de ander minder knap maar toch niet onaantrekkelijk, dankzij haar lange blonde haren. (Voor kort haar bij vrouwen geldt hetzelfde als voor een snor bij mannen: het staat maar een enkeling, en die enkeling bent u niet. Dat u het maar weet.)
De meisjes keken verlegen om zich heen. ‘Kan ik jullie helpen?’ informeerde de feestartikelenman, die zelf overigens niets feestelijks over zich had. Wél een snor.
De donkere nam het woord: ‘Heeft u ook van die kleine bruidspaartjes? Voor op een bruidstaart?’ vroeg ze blozend. ‘Zekers, dames!’ sprak de man. ‘Is het voor jullie zelf?’ Hij wees op een fluwelen lap waar duimgrote decoratiebruidspaartjes stonden opgesteld, schuin dooreen, alsof ze aan het dansen waren. Mannetjes met vrouwtjes, vrouwtjes met vrouwtjes, en mannetjes met mannetjes.
Binnen het genre zagen de homotaart-bruidspaartjes er opvallend traditioneel uit. Van de gearmde heren droeg de één een zwart pak met stropdas, de ander een grijs pak zónder. De damespaartjes, de ene vrouw wat kleiner dan de andere, droegen allebei een witte jurk met sleep.
‘En? Gaan jullie allebei in het wit?’ vroeg de man. De meisjes bloosden nu beiden tot in hun haarwortels. ‘We weten het nog niet... We weten nog niks zéker...’ stamelde de blonde. En de donkere sprak, al iets fermer: ‘Maar we weten nu in ieder geval waar we terecht kunnen. Als het zover is. Dank u wel...’ Met de armen om elkaars middel liepen ze de winkel uit.
‘Hetero’s en lesbi’s heb ik nog zát,’ vertelde de snor met een tedere blik op zijn uitstalling. ‘Homo’s nog maar ééntje. Die zijn hard gegaan. De toeristen, hè, die vinden dat prachtig, zo’n homopaartje. Lesbi’s vinden ze blijkbaar minder pikant. Gek hè? Nou ja, ieder zijn meug.’