Toetje
Omdat ik ’s ochtends als eerste in de keuken kom, moet ík dat rotklusje altijd opknappen: een door mijn kat kapotgebeten, zieltogende muis uit zijn lijden verlossen. Er zijn mensen die zo’n diertje met gebroken rug en al buiten zetten, zogenaamd ‘omdat hij daar misschien weer opknapt’ maar in werkelijkheid omdat ze te laf zijn om die muis met één welgemikte stamp van hun hak naar de eeuwige kaasvelden te helpen. Ik doe het óók niet voor mijn lol, maar wat moet, dat moet. Bovendien heb je daarna gegarandeerd geen zin in ontbijt, en dat scheelt weer calorieën.
Na het zoveelste kleine, grijze dramaatje stond ik vanochtend bedroefd boterhammen te smeren voor mijn kinderen, toen mijn jongste zoontje beneden kwam en zei: ‘Robert M. krijgt de doodstraf! Het staat in de krant!’ Hij toonde een nrc van afgelopen weekend, waar inderdaad in grote letters ‘doodstraf voor robert m.’ op de voorpagina stond. Nu kun je tegenwoordig van alles van die ooit zo keurige krant verwachten, maar dit bleek toch mee te vallen: het betrof een foto van graffiti op een muur, wishful thinking van een voorbijganger die het kennelijk bij voorbaat al oneens was met onze rechtsgang.
‘Nee, in Nederland hebben we geen doodstraf,’ begon ik uit te leggen. ‘Waarom niet?’ riep hij verontwaardigd. Vóór ik iets verkeerds kon zeggen, schoot zijn grote zus reeds te hulp en begon de geijkte argumenten op te sommen: de onomkeerbaarheid van zo’n vonnis, het risico dat je de verkeerde te pakken hebt, waar ligt de grens, straks gaan we mensen ophangen om een gestolen fiets, het recht van ieder mens, hoe slecht ook, op leven; kortom, het hele, correcte praatje.
Mijn zoontje was niet tevreden. ‘Maar Robert M. heeft een heleboel kinderen verkracht! En als hij blijft leven, gaat hij dat vast nóg eens doen!’ Dat vrees ik óók, maar ik zei het niet hardop, want er waren kinderen bij. ‘Als hij gewoon de rest van zijn leven in de gevangenis blijft, is er niets aan de hand,’ suste ik, want ook ík ben weleens laf. ‘Krijgt hij dan alleen water en brood?’ vroeg mijn zoontje hoopvol. ‘Nee, in een Nederlandse gevangenis krijgt iedereen gewoon prima te eten,’ zei ik op zo neutraal mogelijke toon. ‘Maar geen toetje, natuurlijk,’ veronderstelde hij. ‘Jawel, ook een toetje...’ gaf ik aarzelend toe. Mijn zoontje viel verbijsterd stil bij zóveel onrecht. Voor zijn geestesoogje zat een kinderverkrachter dubbelvla te eten: voor menige volwassene is zoiets al moeilijk te verteren, laat staan voor een zevenjarige. Zelf heb ik gelukkig een enorme hekel aan vla, daardoor kan ik dit soort controverses nog nét nuanceren.
‘Maar de rechter kan voor zo’n héél erge misdadiger toch een uitzondering maken?’ opperde zijn tienjarige broer. ‘Trouwens, iemand zijn hele leven opsluiten, dat is misschien nog wel erger dan de doodstraf...’ Ik haalde mijn schouders op en zei: ‘Ik weet het niet, jongens. Gelukkig ben ík geen rechter.’ Ik dacht nog even huiverend aan die arme muis, die ik zojuist uit compassie vertrapt had.
‘Jij kunt ook helemaal geen rechter worden, mama,’ meende de kleinste. Toen ik hem, toch een beetje beledigd, vroeg waaróm niet, sprak hij: ‘Natuurlijk niet. Rechters hebben héél ander haar.’