Lente
‘Nou, ik weet het nog niet zo hoor, kind, met die lente. Die hele lange rotwinter heb ik ernaar verlangd, maar als het dan eenmaal zover is... Die zonnebrillen bijvoorbeeld. Het is zó’n vermoeiende mode; het ene jaar zijn ze piepklein en rond met oranje glazen, dan weer heel groot met een dik wit vierkant montuur. Begrijp jij het? Jij wel hè? Ja, jonge mensen hebben toch wat meer feeling met mode. Op zich geen punt hoor, ik koop gewoon wat er bij de H&M ligt. Dit seizoen is de jarenzeventig-Videla-pilotenbril geloof ik weer helemaal hip, ze dóén ook maar wat, maar goed, de jonge generatie heeft die associatie misschien niet.
Hè? O, jij ook niet? Toen ík veertien was... Nou ja, Videla was een heel gemene president van Argentinië die zijn tegenstanders uit vliegtuigen... Laat ook maar, kind, dat is voor jou wel heel lang geleden. Wat ik bedoel is: jonge meiden zien er met al die rare zonnebrillen altijd tóch heel goed uit. Die bril staat ze verleidelijk en toch kordaat. Of juist guitig en toch sexy. Of streng maar rechtvaardig, whatever. In elk geval, het stáát ze, zo’n zonnebril. Maar ik, echt, Jezus.
Nee, dat is heel lief van je, maar het is echt waar. Ik loop erbij als een radeloze huisvrouw die bedrogen wordt door haar man, met haar beste vriendin, en nu met die bril haar roodgehuilde ogen probeert te verbergen. Of als mijn oma, veertig jaar geleden in het zonnetje met haar voeten in een teiltje in het achtertuintje van haar huisje in de Jan Haringstraat. Of als Heino. Ken je die niet? Echt niet? Toen ík veertien was... Die Duitse schlagerzanger met dat geblondeerde haar en dus die zonnebril. Zó’n griezel. En met een vlinderbril zie ik eruit als koningin Juliana die staat te zwaaien naar het bloemencorso in Lisse 1972. Juliana, dat is de oma van prins Willem-Alexander. Willem-Alexander is dus de broer van die Friso, je weet wel. Met dat ski-ongeluk. Die ja.
Nou ja, het heeft ook met mijn bovenarmen te maken. Die lijken heel erg op die van Juliana, vooral als ik zwaai. Kijk maar. En ik zwaai nu eenmaal weleens naar iemand, hè, op straat. Het is tenslotte lente, dus dan zit je op een terrasje, zie je in de verte iemand die je kent en dan zwaai je dus. Nou ja, dat wil zeggen, ík zwaai dus liever niet, met die bovenarmen. Kijk maar, als ik zo doe, zie je? Bingo wings noemen ze dat in Amerika. Van die bejaarde, dikke dames die opspringen als ze gewonnen hebben met bingo en hun kaart trots in de lucht steken. Met die bovenarmen die nog een kwartiertje blijven nalillen. Dat dus. Nou, en dat heb ik dus ook. Ja, als ik iets zwarts aan heb, met lange mouwen, dan gaat het nog wel. Liefst met een col, ook met het oog op mijn hals. En mijn decolleté is ook niet meer zo strak als vroeger. Zoals bij jou. Maar ja, jij bent veertien, waar hebben we het over? Maar trouwens, je wilt als het eindelijk lente is ook niet in een dikke zwarte coltrui lopen, toch? Dan gaan mensen ook denken: nou, dat ouwe wijf zal wel heel wat te verbergen hebben. Dat is natuurlijk ook wel zo, maar toch.
Nou zit ik toch al een kwartier te zeuren over mijn uiterlijk en ik ben pas bij mijn bovenarmen. Kun je nagaan. Alles wat daaronder komt, daar hebben we het nog niet eens over gehad. Dat is maar beter ook. Trouwens, lieverd, kun je mijn teennagels straks even lakken? Ik kan er zelf niet meer zo goed bij. Graag, je bent een schat. Maar alsjeblieft niet weer smurfkleurig. Met die witte voeten en blauwe nagels zag ik eruit als een opgedregd lijk. Maar ik moet toegeven, jou staat het schattig. Alles staat jou altijd schattig. Omdat jij veertien bent. En ik niet.’