Koffer
Op Schiphol stond ik met een trosje medepassagiers te wachten tot mijn koffers uit de onderbuik van de luchthaven tevoorschijn zouden komen. Het duurde lang. Ik overdacht de voorbije vakantie, die toch niet helemaal de gehoopte rimpelloze ontspanning had geboden, maar dat doen vakanties nu eenmaal zelden. ‘Hè. Er gaat ook altijd wel íéts mis...’ zei een verhit blozende vrouw naast mij toepasselijk tegen haar man. Ze was door fanatieke toewijding slank gebleven en met religieuze inzet opgemaakt, maar liep onmiskenbaar tegen de zestig. Reikhalzend keek ze in het keelgat van de lopende band, dat allengs met steeds langere tussenpozen koffers had opgehoest en ten slotte leeg bleef. Naast het echtpaar stond één koffer, een grote grijze Samsonite, die, waarschijnlijk om hem makkelijker herkenbaar te maken tussen alle andere grote grijze Samsonites, aan het handvat voorzien was van een geel lintje.
De man was overigens het type dat ook zónder lintje heel wat in de melk te brokkelen heeft. Evengoed zestig, maar rijzig, knap, op de juiste manier grijs, een rijpe heersersblik in de ogen, een man van de wereld, die tegenslagen eenvoudig negeert. Hij keek op zijn horloge en sprak met ingehouden ergernis tegen zijn zenuwachtig heen en weer dribbelende vrouw: ‘Nou. We hebben in ieder geval de mijne. De jouwe is natuurlijk dáár blijven staan. Kan gebeuren. Ik stel voor dat we gewoon gáán. Ze bezorgen hem wel na.’
De vrouw keek naar hem op met ogen vol paniek. ‘Wat zit er nou helemaal voor belangrijks in die koffer?’ zei hij smalend. ‘Alles,’ zei ze. ‘Alles. Mijn toilettas...’ haar blik werd starend bij de gedachte aan alle onontbeerlijkheden die ze de komende uren, wellicht dagen zou moeten missen. ‘Je moet je toilettas ook nooit in je koffer stoppen, maar altijd in je handbagage. Dat wéét je,’ zei de man. De vrouw greep naar haar kapsel, dat alleen al bij de gedáchte aan een etmaal zonder cosmetische bijstand zichtbaar de moed begon te verliezen. ‘Laten we nou nog héél even wachten...’ smeekte ze. ‘Ga jij anders even vragen bij die balie daar...’ De man beende zwijgend weg. Zelfs zijn achterhoofd was autoritair.
Daar kwam eindelijk mijn laatste koffer. En daar was ook de man weer. ‘Wat ik al dacht,’ zei hij niet zonder triomf. ‘Hij is daar blijven staan. Ze brengen hem morgen, op zijn hoogst overmorgen. Kom.’ Zonder omkijken liep hij naar de uitgang. De vrouw keek nog even vertwijfeld naar de lege band maar liep ten slotte toch achter hem aan.
Ja, er gaat altijd wel íéts mis. Dat weet je.
Maar het went nooit.