Broden en vissen
Er staat hier zo’n handige grote bak-met-klep in de straat waar je naar hartenlust volle vuilniszakken in mag gooien. Jammer alleen dat onverlaten niet aarzelen daar ook hun vlekkerige matrassen en bovenmaatse dode kamerplanten in te proppen, zodat de boel telkens stagneert. ‘Gans het raderwerk staat stil/ als uw machtige hand het wil,’ zei Troelstra indertijd, maar dat bedoelde hij héél anders.
Regelmatig stapelt het vuilnis zich dus op náást die bak, zodat je als voorbijganger een goed zicht krijgt op het consumptiepatroon van je omwonenden. Niet dat ik die zakken ga openscheuren – er zijn grenzen, zelfs aan mijn ziekelijke nieuwsgierigheid. Maar er staan ook onverpakte overschotten van onze welvaartsmaatschappij, vaak prima spullen. Zo vond ik eens een zo goed als nieuwe, van vele levensechte details voorziene rubber kip, waar ik nog steeds veel plezier van heb.
Gisteren trof ik een open, chic-zwarte kartonnen doos aan naast die afvalbak, tot de rand gevuld met wat de ingrediënten leken voor een feestelijke lunch met een groot gezelschap. Zeker twintig belegde luxebroodjes, een bijna volle aluminium schaal paling en gerookte zalm, twee bakjes met roze en gele saus. Alleen de tientallen lege oesterschelpen onder in die doos vormden het bewijs dat hier wel degelijk sprake was van afval, en niet van verkeerd bezorgde catering. Het voedsel rook vers en lekker.
‘Nou já, zeg!’ hoorde ik een keurige damesstem naast me roepen. ‘Als je zoiets ziet, dan denk je toch wel even aan Syrië. Nietwaar?’ Ik knikte, en dacht even aan Syrië. ‘Je zou dat toch bij wijze van spreken zó op willen eten?’ ging de dame naast mij voort. ‘Moet je toch eens kijken, paling, zalm... Het is éígenlijk een schande.’
Ik knikte weer. ‘O, is die vuilnisbak weer verstopt...’ mopperde ze. ‘De mensen dóén ook maar wat...’ Met een delicaat gebaar plaatste ze een klein plastic tasje naast de doos met lekkernijen en stapte weg. Ik keek in het tasje. Er zaten oude kranten in, en een vaasje. Een lelijk, maar ongeschonden groen vaasje.
Ik bekeek het van alle kanten en dacht weer even aan Syrië. Maar ook daar zit niemand te snakken naar een vaasje, besloot ik. Zo’n doos met delicatessen was natuurlijk wel van pas gekomen, de Bijbelse broden en vissen van de wonderbare spijziging. Ik zette het vaasje terug en vervolgde mijn weg.
Daar kwamen de meeuwen al aangevlogen, met hun naargeestige kokhalsgeluiden. Toen ik een half uur later terugkwam was er van het lekkers niets meer over. Ook het vaasje was weg. Er was toch iemand blij mee geweest. Gelukkig maar.