Boom
Een man van een jaar of zestig stapte vastberaden de supermarkt binnen, gevolgd door een bijpassende vrouw die om zich heen loerde als vreesde ze vanuit een hinderlaag beslopen te worden. Direct na de ingang hingen een paar kerstbomen, lusteloos in zo’n steunkous, tegen de muur. De man greep er een, en stapte door alsof hij een trein moest halen. ‘Moet jij er óók een?’ riep hij over zijn schouder tegen zijn vrouw. Ze zei niets, maar pakte eveneens een boom, en dribbelde achter hem aan naar de kassa.
Twee kerstbomen. Nou ja, misschien wáren ze geen echtpaar? Maar ze hadden wél allebei dezelfde parka aan, praktische Wehkamp-modelletjes in grijs met rode accenten. Wat wilden ze met twee kerstbomen beginnen? Hadden ze zó’n slecht huwelijk dat ze het zelfs over de versiering van de boom niet eens konden worden? Gingen ze ieder hun eigen boom optuigen en daar dan met de ruggen naar elkaar toe grimmig naar zitten staren?
Zelf heb ik het niet zo op kerstbomen. Zo’n ding staat aanvankelijk enorm in de weg en als je uiteindelijk aan hem gewend bent geraakt, moet hij de deur alweer uit. Hij laat dan, afgezien van een heleboel naalden, ook een enorme, kerstboomvormige leegte achter, plus het besef dat je alwéér zo’n weerloze woudreus hebt vermoord. Mijn ouders kochten er altijd een met kluit, die vervolgens, teruggeplant in de tuin, toch doodging.
Ik heb geen tuin. Mijn onderburen wél, en daarin bevindt zich een van de grootste bomen van de binnenstad, een reusachtige bruine beuk. Vanuit mijn werkkamer, driehoog, kan ik goed volgen hoe hij een soort omgekeerde seizoenswisseling doormaakt: in de zomer zijn de bladeren somber donkerbruin, en in de herfst prachtig lichtgevend oranje, als een uitslaande brand.
Tot dusver niets aan de hand. Maar in de afgelopen weken zijn alle blaadjes van die boom gewaaid, en nu is hij kaal. Dat wil zeggen, niet écht kaal, want nu de blaadjes weg zijn worden de ettelijke, in de zon fel blinkende cd’s zichtbaar die de een of andere waaghals met behulp van draadjes in zijn takken heeft gehangen.
Het geheel ziet eruit als een misplaatste grap. Wie neemt er in godsnaam de aanmerkelijke moeite om tientallen cd’s als kerstballen in een huizenhoge beuk te hangen? En waarom? ‘Om vogels af te schrikken,’ zegt u nu. Maar waarom? Het is tenslotte geen fruitboom, waarvan de kostelijke oogst dreigt te worden opgevreten. Bovendien, het is winter, dus valt er daar inmiddels zelfs geen beukennootje meer te halen. Nee, de enige die door die cd’s wordt afgeschrikt ben ik. De hele dag dat flitsende, iriserende geblikker in mijn ogen, alsof er met een laserpistool op me wordt geschoten. Daar komt nog het droevige besef van vergankelijkheid bij. Nog maar kort geleden was een cd een duur, begerenswaardig voorwerp waar je zuinig op was. Maar wie koopt, of zelfs bewaart er nog cd’s? De boom in, dát kunnen ze. Trouwens, zelf worden we vroeg of laat ook overbodig, en ten slotte gaan we dood, met of zonder kluit.
Al met al word ik erg bedroefd van die beuk. Dat eindeloze, hinderlijke geflonker van die cd’s. En dat besef van vergeefsheid. Nee, het is meer dan genoeg. Daar kan ik echt geen kerstboom meer bij hebben.