Muntje
Ooit had ik zo’n munt met het logo van de supermarkt erop, zo’n handige munt waarmee je een boodschappenwagentje kunt bevrijden van zijn ketenen. Maar hoe gaat dat? Algauw was ik hem kwijt. ‘Kun je echt niks ergers bedenken?’ zegt u nu, en het antwoord is: ‘Nu even niet.’
Ja, ook met een doodgewone munt van vijftig cent kun je een kar lenen. Maar wie heeft er nog geld bij zich? Met kleuterrijmpjes als ‘Klein bedrag? Pinnen mag!’ word je in winkels aangespoord zelfs de lulligste aanschaf (kauwgom, pakje vloei) met je bankpas te betalen, al zijn er fossielen, zoals huisgenoot P., die vinden dat je ‘zoiets niet doet’. Hij sleept dus broekzakken vol rinkelend wisselgeld door het leven, dat hij op gezette tijden in bergjes op de piano achterlaat, waarna de kinderen er dingen mee doen die ik niet wil weten.
Tegen de tijd dat ik denk: kom, ik neem vijftig cent mee naar de supermarkt, is alles in ieder geval verdwenen. En daar sta ik weer met holle ogen toe te kijken hoe al mijn medeboodschappendoeners zich in één vloeiende beweging zo’n royale, glimmende kar toe-eigenen, terwijl ik het weer met zo’n plastic rotmandje moet doen. Want dat kun je wel gratis lenen. Waarom zo’n kar dan niet? Met het oog op die enkele dakloze die zo’n ding ontvreemdt om er zijn afgeknaagde vogelkooi, lege gitaarkoffer en 24 binnenstebuiten gekeerde plastic tasjes mompelend mee door de stad te vervoeren? Dat lijkt me geen schadepost van betekenis.
Nee, er is iets ergers aan de hand: de middenstand wil ons, trouwe klanten, langs deze onsympathieke weg dwingen om die karretjes weer terug in het gelid te schuiven. Omdat ze daar zelf te beroerd voor zijn en ervan uitgaan dat wij dat óók zijn. Bah, wat een minne manier van doen. Huur gewoon zo’n blije, scheef dichtgeknoopte, eenvoudige van geest in om die dingen terug te zetten, denk ik dan, zoals alle supermarkten in Amerika. Dan heeft zo’n jongen wat nuttigs te doen in de frisse buitenlucht en je klanten voelen zich niet als kleine kinderen behandeld.
Ook levert het extra omzet op: hoe vaak heb ik dan in godsnaam maar alleen het strikt noodzakelijke pak melk in mijn armen naar de kassa gedragen, terwijl ik, met zo’n ruime kar ter beschikking, beslist allerlei zondige spijzen en dranken had ingeslagen?
Gelukkig loopt het niet altijd zo armoedig af, want ik ben inmiddels veteraan in de supermarktguerrilla. Ook met een precies goed afgebroken satéprikker, bijvoorbeeld, kun je het slot van zo’n kar loswrikken. Zeker, wie de tegenwoordigheid van geest bezit om een precies goed afgebroken satéprikker van huis mee te nemen, kan ook wel voor een muntje zorgen, zou je zeggen, maar het gaat om de sport.
Trouwens, soms heb je mazzel: dan staat er zomaar een leeg, onbeheerd karretje bij de ingang, door duistere oorzaken los van het peloton geraakt. Kat in ’t bakkie. Gisteren wou ik weer zo’n weeskind grijpen en ongebreideld aan het consumeerderen gaan, toen ik door een boze passant in de kraag werd gegrepen. ‘Mevrouw, dat is uw karretje toch niet?’ brieste hij. ‘Ik geef niet om bezit,’ zei ik, want ik ben links opgevoed. ‘Mooie boel,’ ging hij verder. ‘Stel je voor dat iederéén zulke dingen deed!’
Ja, stel je voor. Ik moet er niet aan dénken.