Diploma
Ik droom nog weleens van dat eindexamen. In zo’n droom zit ik steevast naakt voor een vel papier met vragen waarop ik geen antwoord weet, terwijl een voor een al mijn tanden uit mijn mond vallen. Dat schijnt normaal te zijn. Karel van het Reve beschreef eens dat alleen mensen die daadwerkelijk slaagden voor hun examen dit soort dromen hebben. Wat mij betreft klopt dat, al ging het niet zonder slag of stoot.
Het was halverwege de gevreesde jaren tachtig, ik was 21, al mijn vrienden hadden – hun laffe gelamenteer over opdoemende werkloosheid, allesvernietigende kernoorlogen, de naamsverandering van ‘Raider’ in ‘Twix’ en de zinloosheid van het leven ten spijt – allang eindexamen gedaan, maar ik nog steeds niet. Ik had een nogal woeste jeugd achter de rug, dat wel.
Al drie Haarlemse schoolrectoren hadden mij de verdere toegang ontzegd, ik woonde met diverse ongevaarlijke gekken en klonterige katten in een voornamelijk met aangekoekte macaroni gestoffeerd krot en ik bracht mijn dagen staand in boekwinkels door, lezend in boeken die ik, meende ik, vast allemaal véél beter had kunnen schrijven, als ik wou. Maar ik wou niks.
Het was eigenlijk wel lekker rustig, behalve dan die nijpende, chronische geldnood. Goede raad was gelukkig gratis: ‘Als je je nou eens waste en je haar kamde, dan kreeg je wel iemand zo gek om met je te trouwen,’ sprak mijn toen nog niet eens zo heel oude vader. Maar nee, wassen en kammen trok me ook al niet. Er zat maar één ding op: alsnog eindexamen doen, want dan kon ik tenminste naar de universiteit. Niet dat ik wilde studeren, integendeel, maar die studiebeurs (die stelde toen nog iets voor) zou goed van pas komen.
Ik schreef me in bij een Haarlemse avondschool die aan uiteenlopende spijtoptanten een zogeheten ‘tweede kans’ bood. Daar zat ik, drie keer per week twee uur, tussen brave huismoeders die hun kinderen op intellectueel gebied een beetje wilden bijblijven, bekeerde junks met grauwe, ingevallen koppen, halfgeletterde slagersknechten die hogerop wilden, en mijn eveneens ontspoorde gymnasiumvriend Hugo W., met wie ik mij na het genoten onderwijs ging bedrinken in café Het Melkwoud.
Zonder al die flauwekul van gymnastiek, maatschappijleer, Grieks en dergelijke, in het groeiende besef dat dit niet mijn tweede of derde, maar laatste kans was, schoot de studie eindelijk eens een beetje op. Ik deed examen en ik slaagde. Van het examen weet ik niets meer. Ook heb ik geen idee waar mijn diploma, met van die mooie krullerige letters, gebleven is.
Daar heeft mij sindsdien trouwens nog nooit iemand naar gevraagd.