Ranonkelstruik
Je ziet hem vooral in wat oudere tuinen: de Kerria of ranonkelstruik die in april bloeit met herdergele bloemen aan grasgroene twijgen. In nieuwbouwwijken wordt hij niet aangeplant; daar kiest men tegenwoordig voor Camellia en Ceanothus. Wacht maar tot we weer eens een echte winter krijgen. Dan is het met die modieuze heesters gauw gedaan. Maar het is natuurlijk wel te begrijpen dat velen een andere kleur verkiezen dan geel, want in een tijd waarin we na de bloei van honderdduizenden forsythia’s en narcissen geen geel meer kunnen zien zorgt de Kerria voor een nieuwe golf van die vermaledijde kleur.
En toch blijf ik een zwak houden voor de Kerria; het is een struik met veel voordelen. Om te beginnen die heldergroene twijgen. Bij geen andere struik zijn de takken zo glad en zo groen. Veel heesters zijn in de winter niet bijster interessant, maar de ranonkelstruik is ook dan nog aardig om te zien. Je kunt het groene hout mooi combineren met de rode en oranje takken van kornoeljes en wilgen. Daarnaast is de Kerria een heester die overal wel wil groeien; op het zuiden of op het noorden, op zand of op klei – de ranonkelstruik geeft geen krimp. En tot slot heeft de struik een elegante groeiwijze omdat de takken, als ze met bloemen beladen zijn, bevallig overhangen.
De Kerria is al sinds de achttiende eeuw in cultuur. In 1712 stuurde Engelbert Kaempfer, die toen voor de VOC in Japan werkte, gedroogde bloemen van de struik naar Europa. Kaempfer stuurde alleen bloemen van de gevuldbloemige vorm, wat in botanische kringen tot flinke verwarring leidde. De beroemde plantkundige Linnaeus dacht met een braam van doen te hebben en doopte de struik Rubus japonicus. Linnaeus had net een systeem ontworpen waarin planten geordend werden aan de hand van hun geslachtsdelen – hun stampers en hun meeldraden. Maar de dubbelbloemige Kerria had helemaal geen stampers en meeldraden, want die waren allemaal in bloemblaadjes veranderd. Vijftig jaar lang heette de Kerria daarom Rubus, totdat de botanicus William Kerr de struik opnieuw vond, ditmaal een enkelbloemige vorm in China, en stekken naar de botanische tuin van Kew stuurde. Sindsdien heet de Kerria Kerria. Daarna duurde het nog eens bijna twintig jaar voordat de enkelbloemige ranonkelstruik in levenden lijve Europa bereikte.
Het liefst zie ik die enkelbloemige Kerria japonica; hij groeit minder hard en blijft lager dan de gevuldbloemige Kerria japonica ‘Pleniflora’. Die gevuldbloemige groeit zo tierig dat je gerust van woekeren kunt spreken en bovendien zijn de bloemen van de enkelbloemig bloeiende variant stralend goudgeel, terwijl die van de gevuldbloemige naar oranjegeel neigen. Niet dat ik iets tegen oranjegeel heb, maar goudgeel is zonniger en kleurt mooier bij de groene twijgen. Er zijn van die enkele Kerria verscheidene vormen in cultuur: ‘Aureovittata’ is een lage, breed uitgroeiende struik met geel-groen gestreepte takken en klein, lichtgroen blad. ‘Golden Guinea’ wordt niet hoger dan 1 meter, maar compenseert het gebrek aan lengte met extreem grote crèmegele bloemen. ‘Isabella’ is een breed opgaande struik, met grote, goudgele bloemen en spits, lichtgroen blad. Een oude bontbladige cultivar heet ‘Picta’, met grijzig groen blad met een smalle witte rand. ‘Picta’ mag dan mooi blad hebben – het struikje bloeit spaarzaam. Gebruik het grijze blad eens als achtergrond voor lila of paarse bloemen, zoals die van de vaste plant judaspenning Lunaria rediviva.
Omdat Kerria’s vaak als oubollig worden beschouwd zijn ze niet meer zo gemakkelijk bij tuincentra te krijgen. Hier biedt de groeiwijze van de struik uitkomst. De Kerria komt met een woud van takken uit de grond en een van die takken trek je er gemakkelijk met wortels en al vanaf. Dan heb je een nieuwe Kerria.