Jasminum
Aan de lange rij van botanische namen waarbij de botanicus een heel andere plant voor ogen heeft dan de leek – Geranium, Amaryllis, Acacia – kan Jasminum worden toegevoegd. Wie niet tot de ingewijden behoort, zou Jasminum waarschijnlijk met Jasmijn vertalen en daarmee in een botanische valkuil terechtkomen, want de heerlijk geurende struik die iedereen als jasmijn kent, heet in het Latijn Philadelphus. Het geslacht Jasminum heeft niets met de bekende boerenjasmijn te maken, behalve dan dat zowel bij het geslacht Philadelphus, als bij Jasminum sterk geurende heesters te vinden zijn. Het geslacht Jasminum telt ongeveer tweehonderd struiken en klimplanten, maar van die grote hoeveelheid soorten zijn er in ons land maar een stuk of vier winterhard. De andere kom je alleen in de kassen van botanische tuinen een enkele keer tegen, op één plant na: Jasminum x stephanense, die een glansrijke carrière gemaakt heeft als kamerplant. Jasminum x stephanense is die zoetgeurende kamerplant met grote trossen witte, iets roze aangelopen stervormige bloempjes en glimmend, fijnverdeeld, donkergroen blad. Jasminum x stephanense is een klimplant die – net als de passiebloem – door kwekers langs een hoepeltje van ijzerdraad in een grote bloempot wordt gekweekt. En net als de passiebloem wordt deze kamerjasmijn – zoals de plant ook wel wordt genoemd, om de naamsverwarring nog maar eens aan te wakkeren – na verloop van tijd topzwaar als hij de hoepel vijf of zes keer is rondgegroeid. Dan staat de eigenaar voor de keuze: verplanten in een grotere pot, met een groter en steviger klimrek, of planten in de tuin. Want net als de passiebloem, kan de kamerjasmijn op een zonnige, beschutte plaats aardig wat vorst verdragen. Een muur op het zuiden is ideaal. Voorwaarde voor het succes in de tuin is dat de planten in de voorzomer worden geplant en niet in de herfst, vlak voordat de winter valt. Als Jasminum x stephanense eenmaal van zijn hoepel is losgemaakt, viert de plant de vrijheid met het produceren van meterslange ranken. En hoewel de Jasminum meestal tot de klimplanten wordt gerekend – waarschijnlijk omdat hij steevast tegen een muur wordt geplant – is het in de praktijk een onbeholpen klimmer zodat Jasminum x stephanense aan latwerk of draden moet worden vastgebonden, of door een leistruik moet worden geleid. Kies in dat laatste geval een onverwoestbare leistruik, want Jasminum x stephanense kan in een warme zomer zo’n ongebreidelde groeispurt maken, dat de gastheer er volledig onder verdwijnt. Om te voorkomen dat de plant tot een ondoordringbare kluwen uitgroeit, moet hij af en toe worden uitgedund. Makkelijker gezegd dan gedaan, maar misschien helpt het om te weten dat Jasminum x stephanense iedere aanslag van de snoeischaar overleeft. De bedreiging voor de plant schuilt in een andere hoek: in een zeer strenge winter kunnen de lange twijgen behoorlijk invriezen, hoewel de plant ’s zomers meestal weer snel herstelt – ik ben er in ieder geval nooit een kwijtgeraakt.
Mijn favoriete heester uit de Jasminum-familie is Jasminum humile, een struik die zelden hoger wordt dan een meter of twee en waarvan de heldergele bloempjes sprekend op die van winterjasmijn lijken. Winterjasmijn is een struikje dat de meesten van u wel zullen kennen; het is dat populaire heestertje dat de hele winter bloeit met gele bloemen aan kale, buigzame, donkergroene twijgen. Ook Jasminum humile heeft donkergroen hout, maar deze struik is bladhoudend in de winter – zolang het tenminste niet meer dan 15 °C vriest. Jasminum humile bloeit in mei en juni met kleine, heldergele sterretjes die een zware, zoete geur verspreiden. Ik heb deze struik tegen een muur op het westen geplant, waar hij nu bijna vijftien jaar staat en in al die tijd slechts éénmaal ’s winters averij heeft opgelopen. Dat lijkt mij een acceptabel risico, temeer daar de plant zich na die strenge winter ook weer snel herstelde. Jasminum humile is nooit met bloemen overladen, maar voor mij hoeft dat ook niet. De verhouding tussen donkergroen blad en goudgele bloemen is precies goed.