Winde
Pispotje is de volksnaam van de Calystegia sepium, hoewel preutse mensen de plant liever winde of haagwinde noemen. En hoewel ik niet preuts ben, vind ook ik winde een toepasselijker naam dan pispotje, omdat winde beter beschrijft hoe de plant eruit ziet: de stengels winden zich om takken, palen en andere planten. De naam pispotje suggereert dat de bloemen de vorm van een po zouden hebben, maar in werkelijkheid zijn ze trechtervormig en door trechters wordt bij mijn weten zelden gepist.
Calystegia sepium behoort, samen met het zevenblad en de heermoes, tot de meest gehate tuinonkruiden, hoewel de spaghettivormige wortels van de winde relatief gemakkelijk uit te graven zijn. Tenminste – als ze zich niet met wortels van andere planten verweven hebben, want dan moet je alle planten uitgraven om de wortels van de winde te verwijderen. En elk stukje dat afbreekt is weer een potentiële nieuwe plant.
Toch zijn er mensen die de winde in hun tuin planten. Niet hier, maar in het hoge noorden, in Scandinavië, waar planten die wij heel gewoon vinden niet winterhard zijn. Daar, in Zweden bijvoorbeeld, plant men pispotjes tegen de pergola omdat klimrozen en blauweregen daar ’s winters bevriezen.
Een plant die je in ons land wel eens tegenkomt is de Japanse winde, Calystegia hederacea, een klimplant met vleeskleurige trechters aan lange bloemstelen. De gevuldbloemige vorm, Calystegia hederacea ‘Plena’, wordt soms als tuinplant gekweekt. Deze winde is gemakkelijk te vermeerderen – door afgebroken wortelstukjes – en het is dan ook een plant die je nogal eens cadeau krijgt. Dat moet op zich al een waarschuwing zijn. Meestal is een gekregen plant een woekeraar. Zo ook in dit geval, want wat groeikracht betreft doen Japanse pispotjes niet onder voor onze Europese.
Een derde soort winde die je een enkele keer tot tuinplant gepromoveerd ziet is de zeewinde, Calystegia soldanella. Zeewinde is een plant die over de hele wereld voorkomt, omdat de zaden, net als flessen-met-een-briefje, door zeestromen naar verre kusten worden meegevoerd. De roze bloemen zijn niet onaardig. Als ik dan toch een winde in mijn tuin zou moeten planten, dan zou ik de zeewinde kiezen omdat deze soort zich in de tuin het minst als een onkruid gedraagt. Met een beetje goede wil is de zeewinde in toom te houden en op zandige taluds waar verder niets wil groeien, kan de plant zelfs een uitkomst zijn.
Toch zou ik alles wat Calystegia heet maar vermijden; wie toch dolgraag trechtervormige bloemen ziet, heeft keus genoeg als hij zich beperkt tot het geslacht Convolvulus. Ook deze planten worden vaak winde genoemd, maar hier moet u uw energie juist steken in het in leven houden van de planten, in plaats van ze uit te roeien. Convolvulus boissieri bijvoorbeeld is een gewild, kussenvormend rotsplantje met zilveren blad en kleine lichtroze bloemen in de voorzomer. Het groeit in het wild in de Sierra Nevada, in Zuid-Spanje, en is in de tuin slechts door veel vertroetelen in leven te houden. Hetzelfde geldt voor Convolvulus altheoides, ook al met een prachtig zilveren blad en roze bloemen van juni tot augustus. Op het eerste gezicht een bescheiden woekeraar, dit exotische pispotje uit het Middellandse Zeegebied, totdat een winter met meer dan 10° C vorst er een einde aan maakt. Ook in Nederland hebben we zo’n winde die slechts met veel kunst- en vliegwerk in leven te houden is: Convolvulus lineatus is ooit door schrijver/dichter Hans Warren op een dijk van de Calandpolder in Zeeland gevonden en door hem Calandklokje gedoopt.
De mooiste winde is de hemelsblauwe winde uit het Atlasgebergte in Marokko, Convolvulus sabatius. Niet winterhard, maar een van de mooiste kuipplanten die we kennen, met een ongelooflijk lange bloeitijd. En gelukkig is dit ‘Wonder van de Atlas’ in ieder tuincentrum te koop.