Pruim
Misschien ben ik altijd wat kinderlijk gebleven, maar één van mijn grootste genoegens is het schudden aan een pruimenboom om de rijpe pruimen met zachte plofjes in het gras te horen landen. Er kwam trouwens nog wel wat meer naar beneden dan alleen maar pruimen, toen ik tegen het einde van een nazomermiddag aan een ‘Reine Claude Verte’ schudde. Een ware regen van wespen en hoornaars maakte dat ik geschrokken een paar passen opzij deed. Het was een geweldig wespenjaar en veel pruimen waren al voor het grootste gedeelte door de wespen opgegeten voordat ze de kans kregen om te rijpen. Vooral de vroege variëteiten, die in augustus rijp zijn, werden door horden wespen bezocht. Ook de pimpelmezen waren actief in die maand: ze pikten de pruimen aan – meestal boven in de boom – waarna wespen en hoornaars het karwei afmaakten. Ik klaag niet hoor, want voor mij blijft er altijd nog wel genoeg over en in ieder geval heb ik geen last van Vlaamse gaaien die ieder jaar in een tuin van kennissen alle appel-, peren- en pruimenbomen vakkundig van vruchten ontdoen. Maar de fruitteler kijkt wel heel anders tegen de natuur aan dan de siertuinier.
Het pad van de pruimenboombezitter is toch al vol voetangels en klemmen. Het begint al in het vroege voorjaar als de boom nog in de knop staat. Dat is de tijd waarin de appelvink, met zijn geduchte snavel, de boom in een paar dagen van alle bloemknoppen kan strippen. Ontloopt de pruimenboom dit lot, dan dreigt er een scala van kwalen, plagen en pestilenties waaraan de boom te gronde kan gaan. De bezoekingen variëren van loodglans en monilia tot rupsen, mijten en bloedluis. Daarnaast kan een strenge nachtvorst roet in het eten gooien. Eigenlijk is het dus al een klein een wonder als de pruimenboom het stadium van vruchtdragen en wespenvraat bereikt.
En toch – er gaat niets boven fruit uit eigen tuin. Als ik maar één boom kon planten, dan zou dat een fruitboom zijn. In de meeste tuinen is natuurlijk ook geen ruimte voor meer dan één boom. Daarom zullen appel-, kersen- en perenbomen vaak afvallen; ze worden eenvoudigweg te groot voor de gemiddelde tuin. Maar pruimenbomen blijven relatief klein, al hangt ook hier – zoals bij alle fruitbomen – de uiteindelijke grootte van de boom in sterke mate af van de onderstam waarop de boom geënt is. Voor pruimen worden drie verschillende onderstammen gebruikt: ‘Pixie’, ‘St Julien A’ en ‘Brompton’. ‘Pixie’ groeit het zwakst en geeft de kleinste vruchten, maar de vroegste vruchtbaarheid. Een pruimenboom op een onderstam van ‘Pixie’ kan een paar jaar na het planten vruchten dragen. Bij de meestgebruikte onderstam, ‘St Julien A’, duurt het wat langer voor je kunt oogsten en bij het gebruik van de sterkstgroeiende onderstam, ‘Brompton’, krijg je de krachtigste boom en moet je het langste wachten. Voor een kleine tuin zijn de zelfbestuivende pruimenrassen het meest geschikt, omdat je hierbij met één boom kunt volstaan. ‘Czar’ en ‘Reine Victoria’ zijn de meestgeplante variëteiten. De mooiste bloesem geven de kwetsen – een pruimensoort met vrij droge, langwerpige vruchten die meestal laat rijpen. Kwetsenbomen worden over het algemeen niet groot; ze zijn in het voorjaar overdekt met kleine witte bloemen en in de herfst zwaar beladen met vruchten. Kwetsen zijn geen tafelpruimen, maar kwetsenvlaai en kwetsentaart zijn gemakkelijk zelf te maken en ook kwetsenijs is een traktatie.
In het pruimen- en kwetsensortiment zit weinig beweging; de rassen die wij nu planten zijn op een enkele uitzondering na dezelfde vruchten die vijftig jaar geleden geteeld werden. Na de Tweede Wereldoorlog is alleen ‘Opal’ er nog bijgekomen. De ‘Victoria’ die we nu proeven smaakt nog net zo als oma’s ‘Victoria’. Een hele geruststelling.