Ridderspoor
In de tuin is het over het algemeen verstandiger om de planten aan de grond aan te passen dan de grond aan de planten. Ik bedoel dit: wie op zand tuiniert en graag een tuin vol theerozen wil hebben, kan karrenvrachten stalmest laten aanrukken om zijn grond te verbeteren en het daarna de rozen naar de zin te maken, maar zelfs na tientallen jaren zal hij moeten constateren dat hij zijn zand alleen maar heeft veranderd in verbeterd zand. Het humusgehalte van zijn zand zal groter zijn dan het voor de bemesting was, maar hoe je zand ook verbetert – je maakt er nooit klei van. En rozen houden van klei. Wie op zure zandgrond tuiniert zou eigenlijk geen rozen moeten willen, behalve die rozen die op zandgrond gedijen. Die zijn er ook, bijvoorbeeld, de bottelroos, Rosa rugosa, en de duinroos, Rosa pimpinellifolia.
Maar niet alleen zand, ook kleigrond kan een handicap betekenen: wie op klei tuiniert en het ongeluk heeft van alpenplanten te houden, kan zijn ambities wel opgeven want op klei rotten de meeste alpenplanten binnen de kortste keren weg. En natuurlijk kun je ook klei verbeteren door er humus of scherp zand aan toe te voegen. Maar je maakt er nooit rotsplantengrond van. Grondverbetering en mesten zijn nuttige zaken in de tuin; ga er vooral mee door, maar verwacht er geen wonderen van.
Wijze woorden, ook al weet ik deksels goed dat tuiniers altijd dromen van het onmogelijke. Zandhazen dromen van grote perken vol riddersporen die tot de hemel reiken en kleiduiven van steenbreek, alpenviooltjes en edelweiss. Veenmollen dromen van kalkminnende anjers. En wat betreft die riddersporen: als er één plant is die je op zandgrond beter kunt vermijden, dan is het de ridderspoor.
Delphiniums – zo luidt de wetenschappelijke naam van riddersporen – houden van de best denkbare tuingrond. En zelfs op goede tuingrond is de ridderspoor niet altijd een succes. Dat is te wijten aan de slakken. Op geen plant is de slak zo verzot als op de ridderspoor. Vooral wanneer de jonge spruiten van de planten in het voorjaar uit de grond komen, kunnen slakken de groei van de ridderspoor met het grootste gemak bijhouden. De tuinier vraagt zich af waar zijn riddersporen toch blijven en in het ergste geval komen die nooit meer boven de grond. Vooral in tuinen met van die modieuze buxushaagjes kunnen huisjesslakken een ware plaag zijn, want geen comfortabeler schuilplaats voor de slak dan de buxushaag. Weliswaar zijn lijsters op hun beurt dol op slakken, maar wie in zijn tuin de kat van de buren op bezoek krijgt hoeft op de hulp van vogels niet te rekenen.
Maar stel nu dat u één van die zeldzame tuiniers bent die over vruchtbare grond beschikt en die geen last heeft van slakkenvraat; dan nog is het in goede conditie houden van de ridderspoor geen sinecure. De meeste Delphiniums zijn namelijk slecht tegen de wind bestand; bij windkracht twee à drie breken ze bij de grond af. De kunst is om de planten bijtijds van een bamboestokje te voorzien en om iedere stengel stevig aan te binden. Dat stokje kan kort zijn, want het zwakke punt van de riddersporenstengel ligt ter hoogte van het maaiveld. Omwaaien is de regel, maar knakken komt zelden voor.
Wie in de buurt van de kust woont heeft pech, want riddersporen – die in vruchtbare aarde vaak bijna twee meter hoog worden en daardoor veel wind vangen – waaien in de kustprovincies vaak met stok en al om.
Samenvattend: wie per se met succes riddersporen wil telen, moet beschikken over een beschutte tuin in het binnenland, zonder slakken en met vruchtbare grond. En hij moet van het zeldzame type zijn dat al op het idee komt om zijn planten te steunen voordat zij zijn omgevallen. Daarom zien we zo zelden perfecte riddersporen.