Frankenstein-planten
Niet lang geleden kreeg ik een brief van een bijenhouder. Meestal krijg ik vleiende brieven, maar het komt ook voor dat ik op mijn fouten word gewezen. Een enkele keer word ik zelfs streng terechtgewezen. Zoals toen. ‘Zeer geachte heer van de Kaa’, zo begon mijn correspondent, en dan weet je eigenlijk al wat er gaat komen want vriendelijke brieven hebben meestal een minder formele aanhef. ‘In een van uw artikelen schreef u over gevulde bloemen. Hiermede bewijst u de bijenhouders geen dienst. Gevulde bloemen bevatten in de regel geen stuifmeel en nectar en zijn, vanuit insecten bekeken, dus waardeloos. Ongetwijfeld weet u dat hommels en bijen het toch al moeilijk genoeg hebben en ik vraag u dan ook dringend om het aanplanten van gevuldbloemige planten in eventuele toekomstige artikelen niet meer aan te moedigen.’
De bijenhouder heeft een punt: gevuldbloemigheid, of dubbelbloemigheid, ontstaat in de meeste gevallen doordat stampers en meeldraden door een speling van de natuur in bloemblaadjes veranderen. Daardoor worden bloemen steriel. Voor de fauna hebben ze dan ook weinig nut, hoewel ze natuurlijk altijd als voedsel voor rupsen, luizen, oorwurmen en slakken kunnen dienen. Die worden weer gegeten door mezen, lijsters en andere slakken- en insecteneters. Op hun beurt kunnen die weer als voedsel dienen voor haviken en sperwers, dus ook gevuldbloemige planten spelen in de kringloop een bescheiden rol. Maar bijen hebben er niets aan. Dat klopt.
Waar het natuurlijk om draait is dat de bijenliefhebber met heel andere ogen kijkt dan de tuinliefhebber. Want juist omdat gevulde bloemen onvruchtbaar zijn, bloeien zij twee of drie keer zo lang als hun ongevulde tegenhangers; tevergeefs staan ze te wachten op een bevruchting die nooit zal plaatsvinden. Kortom, een zinloos bestaan, maar voor de tuinier heeft dat vruchteloze bestaan grote voordelen want hij is altijd op zoek naar planten met een lange bloeitijd. Het ongeluk van de bij is het geluk van de plantenliefhebber en deze laatste heeft dan ook al eeuwenlang gevulde bloemen verzameld. Wie naar een museum gaat om zeventiende-eeuwse bloemschilderijen te bestuderen, zal zien dat het daarop wemelt van dubbelbloemige narcissen, hyacinten, pioenrozen, primula’s en ranonkels.
Juist omdat gevulde bloemen nooit zaad kunnen vormen, zijn dubbelbloemige planten altijd gewild geweest. Ze konden niet worden gezaaid en moesten door scheuren worden vermeerderd en waren daardoor tot voor kort zeldzaam en duur. Wie een dubbele boterbloem of een gevulde pinksterbloem in het weiland vond kon rijk worden. De moderne wetenschap heeft daar een einde aan gemaakt; tegenwoordig kunnen planten in een laboratorium uit een klein stukje weefsel op een voedingsbodem worden vermeerderd. Naast de reageerbuisbaby hebben we nu ook de reageerbuisplant. ‘In-vitrocultuur’ heet deze kweektechniek, die inmiddels zo vaak wordt toegepast dat er een Nederlands woord voor is ontstaan: weefselkweek. Er hoort zelfs een werkwoord bij: weefselen – ‘Ik denk dat ik deze dubbele kerstroos maar laat weefselen.’
Weefselkweek heeft grote voordelen; niet alleen kun je in korte tijd eindeloos veel planten kweken, maar ook kun je door virus geïnfecteerde planten weer gezond maken. Door het eindeloos scheuren van gevuldbloemige planten dat vroeger gebeurde, werden niet alleen de planten, maar ook hun belagers, zoals virussen of parasitaire aaltjes, vermeerderd. Deze gekloonde planten werden daardoor steeds zwakker. Weefselkweek heeft dat veranderd door gezonde planten te leveren.
Er zijn nog altijd conservatieve mensen die weefselkweek maar niks vinden en die het smalend hebben over Frankenstein-planten, maar weefselen is in feite niets anders dan stekken, snijden of scheuren, maar dan op een moderne manier. Het aloude klonen door stekken is net zo onnatuurlijk als klonen via weefselkweek.