Sporendragers
Een sterk groeiende plant die gewenst is noemen we een bodembedekker. Maar zijn we diezelfde plant liever kwijt dan geven we hem de naam woekeraar. Het verschil tussen bodem bedekken en woekeren heeft niets te maken met het gedrag van een plant en alles met de perceptie van de tuinier. In Scandinavië, waar het ’s winters nog altijd harder vriest dan bij ons, zijn veel klimplanten die wij hier gebruiken daar niet winterhard. Wij bekleden onze pergola’s met klimrozen, clematis en blauweregen, maar in grote delen van Noorwegen en Zweden is dat niet mogelijk. Daar zet men winde – oftewel pispotjes – tegen de pergola. Winde wordt door de meeste Nederlandse tuiniers te vuur en te zwaard bestreden, maar op de keper beschouwd is het natuurlijk een decoratieve, langbloeiende klimplant. Ook zevenblad, bij ons een gehate woekeraar, wordt in andere landen met andere ogen bekeken. Wie een Amerikaans plantenboek leest, zal zien dat in het hoofdstuk Bodembedekkers zevenblad als een puike bodembedekker wordt aangeprezen. En dat is natuurlijk ook zo: er komt geen onkruid doorheen. Bij ons in Nederland wordt alleen de bontbladige vorm van zevenblad als sierplant verkocht; het gewone groenbladige zevenblad wordt als onkruid beschouwd. Varens worden over het algemeen niet tot het onkruid gerekend, maar bijna iedere groep van planten heeft woekerende vertegenwoordigers, en varens vormen hierop geen uitzondering. Onoclea sensibilis, de bolletjesvaren kan op vochtige grond zeker zo hard woekeren als zevenblad. Maar gelukkig voor de bolletjesvarens worden alle varens in tuinen hartelijk welkom geheten. Onoclea, de bolletjesvaren, wordt door botanici een monotypisch geslacht genoemd. Dat wil zeggen dat er maar één soort Onoclea bekend is: Onoclea sensibilis. Het is een varen die van nature voorkomt in Noord-Amerika, Noord-Azië, Siberië en Japan – overal waar het ’s winters behoorlijk koud is. De bolletjesvaren is bij ons dan ook volkomen winterhard. Je ziet deze varen niet vaak, maar toch is de plant al sinds de zeventiende eeuw in cultuur. De bolletjesvaren breidt zich snel uit door middel van kruipende wortelstokken. Bij de meeste varens zitten de sporen waarmee ze zich uitzaaien aan de onderkant van het blad; daar zijn de sporenhoopjes zichtbaar als kleine kaneelbruine stippels. Maar de bolletjesvaren heeft aparte sporendragers: stevige stengels die stram rechtop groeien, met bovenaan een opeenhoping van sporen die mij altijd doet denken aan een gebalde vuist. Andere varensoorten met aparte sporendragers zijn de koningsvaren en de struisvaren. Ook de struisvaren, Matteucia struthiopteris, is een echte woekeraar. Plant deze varen nooit in de buurt van zwakker groeiende planten, want die gaan er onherroepelijk aan. Maar op plaatsen waar de struisvaren geen kwaad kan, is hij natuurlijk een goede en snelle bodembedekker die in een oogwenk vele vierkante meters kan bedekken. En in het voorjaar, als de varens zich ont-rollen, is er nauwelijks een mooier groen denkbaar dan het prille groen van de struisvaren. Niet iedere plant laat zich door de struisvaren overwoekeren. Wie deze varen wil combineren met andere planten, moet op zoek naar een partner die aan de struisvaren gewaagd is. Zo’n partner is bijvoorbeeld het groot hoefblad, Petasites hybridus, een plant met reusachtig parapluvormig blad. Door struisvarens met groot hoefblad te combineren ontstaat een soort gewapende vrede en een prachtig contrast in bladvorm. Wie geen zin heeft om uren, dagen en jaren te besteden aan het uittrekken van woekerende onkruiden, kan ook een andere politiek volgen door het ene onkruid met het andere te combineren.
Matteuccia struthiopteris heeft een blad dat als een trechter wijd uitwaaiert en middenin die trechter staan de sporendragers op stijve kaarsrechte stengels bijeen. ’s Winters, als het varenblad afgestorven en verschrompeld is, staan die sporendragers nog altijd stevig overeind. Ze hebben dan niets plantaardigs meer; ze zijn sinister. Ze lijken op onaardse wezens die met vreemde antennes op signalen uit het heelal wachten.