Een tuin voor alle zintuigen
Kranten, tijdschriften, boeken en televisie besteden steeds meer aandacht aan de tuin. Daarover hoort u mij niet klagen. Maar het zijn wel allemaal visueel ingestelde media, die maar aan één zintuig – het oog – appelleren, terwijl een tuin naar mijn vaste overtuiging meer zou moeten zijn dan alleen maar een verzameling van visuele indrukken. Een mens heeft meer zintuigen. Tuinen en planten moet je niet alleen kunnen zien, maar ook kunnen aanraken, ruiken, horen en proeven. En die zintuigen komen er vaak bekaaid af.
Maak je eens wat minder druk over het feit of die roze astrantia’s wel kleuren bij de oranje goudsbloemen, zou ik zeggen, en geniet van het geluid van de wind in de struiken, de geur van versgespitte aarde, de zoete smaak van een grasspriet en van de aaibaarheid van het wilgenkatje. En maak een tuin die een feest is voor alle zintuigen, in plaats van alleen voor het oog. Ziehier de reden waarom ik soms fulmineer tegen bolcatalpa’s en dakplatanen: niet omdat die niet mooi zouden zijn, maar omdat je er alleen maar naar kunt kijken en verder niets. Er groeien zelfs geen bloemen aan. Rooi die dak- en bolbomen, en plant een vruchtboom – twee keer lol voor hetzelfde geld: bloesem in het voorjaar en vruchten in de herfst.
Vruchtbomen zijn er in alle soorten en maten, van het twee meter hoge mispelboompje tot een 15 meter hoge stoofpeer.
De grootte van een vruchtboom wordt niet alleen bepaald door de soort of het ras, maar ook door de onderstam. Alle vruchtbomen worden op een onderstam geënt en die onderstam beïnvloedt niet alleen de groei, maar bepaalt ook het tijdstip waarop ze vrucht dragen. Hoe sterker de onderstam groeit, des te groter wordt de boom en des te later vindt de vruchtbaarheid plaats. Dat lijkt een reden om altijd voor een zwakgroeiende onderstam te kiezen, want dan krijg je een kleine boom waarvan je snel kunt oogsten. Maar er zit een adder onder het gras: fruitbomen groeien het liefst op vruchtbare grond – op klei of op zavel. Hoe slechter de grond, des te sterker moet de onderstam zijn. Op zandgrond voldoet alleen de sterkste onderstam.
De ene vruchtboom is kieskeuriger dan de andere, van alle soorten stelt de pruim de minste eisen, maar als het enigszins mogelijk is zou ik zelf voor een appelboom kiezen. Van alle vruchtbomen groeit de appel uit tot de mooiste boom en bovendien verdraagt een appelboom snoei, zo goed dat je de vorm voor een groot deel zelf kunt bepalen. Daarnaast gaat er voor mij niets boven appelbloesem – een bloeiende appel belichaamt de essentie van het voorjaar.
Er is geen boom waarover meer bakerpraatjes rondgaan dan over de vruchtboom. Het is beslist niet waar dat je van vruchtbomen altijd twee verschillende rassen moet planten, omdat je zonder kruisbestuiving geen vruchten zou krijgen. Er zijn genoeg cultivars die in staat zijn om zichzelf te bestuiven – uiteraard met behulp van hommels en bijen. Zelfbestuivende appels zijn bijvoorbeeld de Jonathan en de Groninger Kroon, en twee zelfbestuivende peren zijn de Conference en de Gieser Wildeman. Victoria is een zelfbestuivende pruim en ook de Meikers heeft geen partner nodig.
Natuurlijk kies je een vruchtboom om de smaak van het fruit en het lijkt bijna decadent om ook nog naar de schoonheid van de bloemen te kijken. Maar als ik dan toch mag kiezen, dan wil ik alles; dan kies ik een appel met de mooiste bloemen én de lekkerste vruchten. En natuurlijk een waarvan je de vruchten niet in de winkel kunt kopen. Na lang aarzelen kies ik dan voor de Gravensteiner. Want voor Elstar en Jonagold kan ik bij de groenteboer ook terecht.