Kalende coniferen
Coniferen blijven ’s winters groen, tenminste – de meeste. Maar er bestaan uitzonderingen. De lariks laat in de winter zijn naalden vallen en ook de metasequoia, een naaldboom die vroeger alleen als fossiel bekend was en nog niet zo lang geleden levend en wel in een afgelegen streek van China is herontdekt, is een conifeer die ’s winters kaal is. Waarom, zo zou je je kunnen afvragen, waarom zou je een conifeer willen planten die in het najaar zijn naalden verliest? Ik kan ten minste drie redenen bedenken. Om te beginnen lijkt het mij belangrijk dat een tuin in het landschap past. Buiten de bebouwde kom heb je soms van die tuinen die op een verschrikkelijke manier met hun omgeving vloeken; ze zijn volgestouwd met thuja’s en schijncipressen die vooral in de winter met geen mogelijkheid passen bij de bladverliezende inheemse bomen die het omringende landschap stofferen. Een conifeer die meedoet met zijn streekgenoten en die in het najaar ook zijn blad laat vallen geeft op het platteland minder aanstoot. Maar ook in stadstuinen kan een naaldverliezende boom een goede keus zijn, zeker als de tuineigenaar de ambitie heeft om onder die boom te tuinieren. Onder evergreens is het droog en donker; daar groeit niets. Maar jaarlijks afvallende naalden onder bladverliezende coniferen zorgen ervoor dat er een dikke humuslaag ontstaat waarin allerlei bosplanten uitstekend gedijen. Daarnaast is er, in ieder geval in het voorjaar, voldoende licht. Ook heb ik nog twee persoonlijke argumenten: bladverliezende bomen maken je bewust van het wisselen der seizoenen. Bovendien gaat eeuwig groen snel vervelen.
De lariks, of lork, groeit zonder ingrijpen uit tot een boom van 30 meter hoog, maar je kunt er ook een haag van knippen. Als je wilt kun je er zelfs een bonsai van maken. Voor wie niet van manipuleren houdt bestaan er ook dwergvormen. De melancholiek treurende Larix kaempferi ‘Pendula’ past zelfs in de kleinste tuin en ook de goudlork, Pseudolarix amabilis, kent een dwergvorm ‘Nana’ die nog geen drie turven hoog wordt.
De moerascipres, Taxodium distichum, is een uitheemse bladverliezende conifeer uit de delta van de Mississippi, in Noord-Amerika. Maar uitheems en inheems zijn relatieve begrippen, en vondsten van fossielen in onze steen- en bruinkoollagen wijzen erop dat de moerascipres vroeger ook in onze streken voorkwam. Het verslechterende klimaat tijdens de ijstijden heeft de boom hier doen uitsterven. Misschien kunnen wij als tuinierders de oude toestand herstellen, al is dat meer een taak voor de overheid dan voor de bezitter van een particuliere tuin, aangezien een moerascipres onder ideale omstandigheden wel 30 tot 50 meter hoog kan worden. Een betere plek lijkt dan een park, waar een moerascipres een bezienswaardigheid zou kunnen zijn. Moerascipressen groeien van nature in drassige grond, of zelfs in ondiep water, en omdat bomen onder meer via hun wortels ademhalen, ontwikkelen de wortels van de moerascipres op natte plaatsen merkwaardige uitstulpingen van soms wel 1 meter hoog. ‘Kniewortels’, of ‘ademwortels’ worden die decoratieve uitgroeisels genoemd, die rondom een oude boom een sprookjeslandschap van pieken en dalen kunnen vormen dat in Lord of the Rings niet zou misstaan. De natuur overtreft altijd de wildste verbeelding. Wie voor het eerst zo’n sculptuur van ademwortels ziet kan zijn ogen niet geloven.
Het duurt even voordat die ademwortels ontstaan – zo’n kleine honderd jaar – en dat past lastig in onze instantcultuur. Maar bomen planten doe je voor komende generaties. Wil je nu alvast van spectaculaire ademwortels genieten, ga dan eens kijken op het landgoed Queekhoven in Breukelen of in de plantentuin van Meise bij Brussel. Niet naast de deur voor de meesten onder ons, maar vaut le détour, misschien geldt dat hiervoor nog meer dan voor het lekkerste sterrenrestaurant.