Giftuin
Je komt ze weleens tegen: de bezorgde opa’s en oma’s die bij het aanschaffen van iedere plant met trillende stem vragen: ‘Hij is toch niet giftig?’. Voor hun geestesoog zien ze hun kleinkinderen kermend van pijn aan een gruwelijk einde komen. Nu zal ik niet ontkennen dat sommige tuinplanten giftig zijn, maar het risico van vergiftiging door een tuinplant is vele malen kleiner dan de kans op een ongeluk wanneer een kind naar school fietst. En zoals aan kinderen geleerd wordt hoe ze moeten overleven in het verkeer, zo zou je ze eigenlijk ook moeten leren hoe met planten om te gaan, en welke ze kunnen eten en welke ze maar beter kunnen vermijden. Opmerkelijk is het dat dieren die kennis al bezitten. Instinctief weet een koe dat zij gras kan eten en dat zij een boterbloem beter kan laten staan. Dat ligt niet alleen aan de grote botanische kennis van de koe, maar ook aan het feit dat een plant niet voor niets giftig is. Planten produceren gifstoffen om te vermijden dat ze worden opgegeten. En meestal geven die gifstoffen dan ook tijdens of vóór het opgegeten worden al een waarschuwing af, want wie wil overleven kan met waarschuwen beter niet wachten tot hij in een maag verdwenen is.
De boterbloem waarschuwt de koe door middel van geurstoffen. Als dit systeem van afschrikking altijd zou werken, dan zou er nooit een dier door vergiftiging overlijden, maar toch komt het regelmatig voor dat schapen of paarden overlijden door het eten van giftige planten. Berucht is de sterfte van paarden en schapen door het eten van taxus. Die sterfte is niet gemakkelijk te verklaren; het zou kunnen dat paarden en schapen door eeuwenlange domesticatie het vermogen om giftige planten aan hun geur te herkennen zijn kwijtgeraakt; het is ook mogelijk dat het bij die herkenning om een aangeleerde eigenschap gaat, want giftige planten waarschuwen niet alleen door geur, maar ook door hun bittere of scherpe smaak. En een dier dat graast in een weiland als een biljartlaken dat uitsluitend uit Engels raaigras bestaat, krijgt geen gelegenheid om planten met een andere smaak te leren kennen. Ook komt taxusvergiftiging naar verhouding vaak voor bij paarden die in de buurt van een taxusboom staan vastgebonden. Het kan zijn dat ze uit verveling, of uit pure balorigheid, of door voedselgebrek van de taxusboom eten. Dat zou dan ook verklaren waarom taxusvergiftiging bij koniks – halfwilde paarden die in natuurgebieden als grazers worden ingezet – niet voorkomt.
Ook kinderen houden meestal van nature niet van scherpe of bittere stoffen. Het eten van sambal en het drinken van bier is aangeleerd. En daardoor is bij hen het gevaar voor vergiftiging door planten ook relatief klein. De bes van het peperboompje, Daphne mezereum, is dodelijk giftig, maar wie hem in zijn mond stopt, spuugt hem even snel weer uit. Het struikje heet niet voor niets peperboompje. Ook de bessen van Actaea alba – christoffelkruid – smaken scherp en je slikt ze niet zomaar door.
Naast afweer door reuk- en smaakstoffen beschikt de plant nog over andere afweermiddelen. Veel giftige zaden, zoals de zaadpeulen van de goudenregen, bevatten stoffen die braakneigingen veroorzaken. Dood door goudenregenvergiftiging komt daarom nooit voor. Ook bevatten veel gifplanten laxerende stoffen, waardoor geconsumeerd gif versneld door het maagdarmkanaal wordt afgevoerd. Er zijn wel niet-dodelijke vergiftigingen bekend, bijvoorbeeld door het eten van narcissenblad, of zaden van de doornappel, maar meestal gaat het om lichte vergiftigingen en de angst voor zwaar letsel door het snoepen van tuinplanten is sterk overdreven. Het gevaar schuilt niet in de tuin, maar veeleer in huis. Berucht is het ongeval met dodelijke afloop van een kind dat water dronk uit een vaasje waarin een bosje lelietjes-der-dalen had gestaan.
Sint-jacobskruiskruid, Senecio jacobaea in het Latijn, is een forse vaste plant die in juli en augustus in onze wegbermen bloeit met grote tuilen van kleine goudgele bloemen. Het is een vrolijk gezicht, dat bloeiende sint-jacobskruiskruid en ik ben dan ook blij dat we er de laatste jaren weer meer van zien. Maar niet iedereen is blij. Een paar maanden geleden las ik een oproep in The Garden – het meest gezaghebbende Engelse tuinentijdschrift – om het sint-jacobskruiskruid met bestrijdingsmiddelen te lijf te gaan. Als de plant in hooi terechtkomt, kan hij bij paarden en ander vee vergiftigingen veroorzaken. Als Senecio jacobaea in de weilanden groeit, laat het vee de plant links liggen, maar in gedroogde toestand wordt sint-jacobskruiskruid door dieren gegeten, met vervelende gevolgen.
Nu ja, dacht ik, Engeland zit nu eenmaal vol met paardengekken; ze zijn in staat om de helft van hun wilde flora op te offeren als dat die stomme paarden ten goede komt. Waarom lees ik trouwens geen oproep in The Garden om in al die beroemde Engelse tuinen de taxushagen te rooien? Want ook de taxus ligt het vee zwaar op de maag en heeft al aardig wat slachtoffers geëist.
Nu wil het geval dat ik nogal gesteld ben op de sint-jacobsvlinder, een nachtvlindertje met opvallend rood-met-antracietgrijs gekleurde vleugels, dat je vaak ook overdag kunt zien vliegen. Ik ben opgegroeid aan de rand van de duinen, waar sint-jacobskruiskruid vroeger veel voorkwam, en ik kan mij nog goed herrinneren hoe de sint-jacobsvlinders in grote wolken opvlogen als ik door de planten waadde. Metershoog stond het sint-jacobskruiskruid in mijn herinnering. Maar ik was toen een stuk kleiner. Vroeg in de zomer zaten de planten vol met rupsen in de kleuren van voetbalclub Vitesse: geel met zwart gestreept. Ik speelde met de gedachte om een ingezonden brief naar The Garden te sturen met de vraag of paarden soms belangrijker zijn dan vlinders. Maar ik liet de zaak rusten. Engelsen weten niet beter. Maar tot mijn grote verbazing duiken er nu plotseling eveneens in de Nederlandse pers berichten op waarin wordt beweerd dat sint-jacobskruiskruid in ons land tot een plaag dreigt uit te groeien. En ik kan wel raden uit welke hoek de klachten afkomstig zijn. Want ook Nederland kent een machtige paardenlobby. Iedereen die het kan betalen zwicht voor de driften van zijn tienerdochter en koopt of huurt een pony of een paard. Managers uit de Randstad verkopen opties en aandelen en verhuizen naar een boerderijtje op het platteland. Wie geld heeft ontvlucht de stad. Iedere boer die met zijn bedrijf stopt maakt plaats voor een uroloog, een makelaar of een omhooggevallen handelaar in zaktelefoons. Vaak zie je naast zo’n ontaarde boerderij een paard grazen op een lapje grond van een paar honderd vierkante meter. Die grond levert niet genoeg hooi voor het paard van de dochter. De eigenaar moet hooi bijkopen en soms is dat hooi afkomstig van gemaaide bermen of dijktaluds en daardoor bevat het gedroogd blad van sint-jacobskruiskruid. En wie zo stom is om dat aan zijn dieren te voeren, vraagt om moeilijkheden.
Mijn sympathie ligt bij de sint-jacobsvlinder in deze zaak. Die is in zekere zin slimmer dan het paard, want de rups van deze vlinder slaagt erin om de gifstoffen in het blad van het sint-jacobskruiskruid onschadelijk te maken, waardoor hij zonder concurrentie kan leven op een plant die voor andere dieren giftig is. De rups ontleent zijn eigen chemische afweer aan de plant en op zijn beurt legt de sint-jacobsvlinder zich als tegenprestatie toe op het bestuiven van de waardplant. En de natuur zit nog mooier in elkaar, want de vlinder produceert ook allerlei andere stoffen – een die hem vies doet smaken, en een die het zenuwstelsel van zijn aanvallers sterk activeert: een vogel die een sint-jacobsvlinder eet krijgt die onaangename ervaring voorgoed als trauma ingeprent. De vogel associeert de vlinder in het vervolg met een vieze smaak en laat het wel uit zijn kopje om ooit nog eens een sint-jacobsvlinder te vangen. En dit natuurwonder zouden wij moeten bestrijden en met chemische middelen moeten bespuiten, ten bate van een stom hoefdier dat onze wegen bevuilt en tetanus verspreidt? Over mijn lijk! Weg met het paard en lang leve het sint-jacobskruiskruid.