Droefenis in de tuin
Een lezer schrijft: ‘Soms word ik wel eens moe van al uw succesverhalen; gaat er bij u nooit eens iets mis?” Natuurlijk wel. In mijn tuin gaat er net zoveel mis als bij een ander en omdat ik graag met planten experimenteer, mislukt er bij mij misschien nog wel meer dan gemiddeld. Maar een richtlijn schrijft voor dat ik vaker schrijf over successen dan over mislukkingen. Vergelijk het met een kookrubriek. Daarin lees je ook altijd over geslaagde acties en zelden over sauzen die schiften of over soufflés die in elkaar zakken. Hoewel – misschien is dat het nu juist wat een kookrubriek zo saai maakt. Ging het maar vaker mis. Want er is geen groter vermaak dan leedvermaak. In de tuin hebben mislukkingen vaak te maken met iets willen wat niet kan, zoals het telen van meloenen in de volle grond, of het verbouwen van rodekool in een veel te zure bodem. En soms ook is de mislukking het gevolg van misplaatst optimisme. Nu het klimaat toch verandert, denk je, is het misschien mogelijk om mimosa en palmen in de volle grond te planten. Meestal gaat dat een aantal jaren goed, totdat een strenge winter een einde maakt aan het experiment. En toch – wie niet waagt, die niet wint. In de Gelderse Achterhoek weet ik een tuin met wel dertig soorten palmen, en een kennis van mij die op de Veluwe woont – niet het warmste deel van Nederland – heeft al jarenlang een gloriosa in de volle grond staan. Een gloriosa – een tropisch knolgewas! Alsof je een mango in je achtertuin hebt! Dat geeft toch hoop en zo blijf je tegen beter weten in experimenteren met bolgewassen uit Zuid-Afrika en rotsplanten uit het hooggebergte van Taiwan. En eigenlijk kun je het ook geen mislukking noemen als een plant niet winterhard blijkt. Dat is meer een misrekening. Toch?
Een mislukking is het als een plant in jouw tuin doodgaat terwijl hij het eigenlijk zou moeten doen. Als het geen ziekte is die de plant doet sneuvelen, en ook geen strenge winter, of een gebrek aan mest of water, maar een onbekende factor waarop je de vinger niet kunt leggen. Zo’n onwillige plant kan een obsessie worden.
De doorn in mijn vlees is Tropaeolum speciosum, een plant met vlammend rode bloemen die sprekend op de bloemen van de Oost-Indische kers lijken, waarvan de Tropaeolum dan ook familie is. Tropaeolum speciosum is een vaste plant met vlezige witte wortels die horizontaal in de grond liggen. In de zomer maakt de plant meterslange ranken die dicht bezet zijn met fijn verdeelde blaadjes en, later in het seizoen, met een ware lawine van vuurrode bloemen. Als je deze Tropaeolum – want er bestaan ook andere soorten – door struiken laat klimmen, bijvoorbeeld door rododendrons, dan lijkt het of die met grote rode slingers versierd zijn. Geen wonder dat ik zo’n plant in mijn tuin wilde hebben. Tropaeolum speciosum houdt van koele, zure, humusrijke grond en van een hoge luchtvochtigheid – de reden waarom de plant het in Ierland en Schotland zo goed doet. Maar ik weet ook bostuinen op de Veluwe waar deze klimplant als een gordijn over heesters en hagen hangt. Mij moest het dus ook kunnen lukken, vond ik. En het werd een vast ritueel: ieder voorjaar plantte ik mijn duur gekochte Tropaeolum in zorgvuldig met bladaarde en turf vermengde grond. En dan begon het wachten. Maar in plaats van vooruit, groeide de plant achteruit en geen water, mest of schietgebeden kon de achteruitgang keren. Na vijf achtereenvolgende mislukkingen heb ik het opgegeven en nu stel ik mij tevreden met het maken van foto’s in andermans tuin. Tandenknarsend – dat nog steeds.